Blog

Olusicuidup, San Blas

12-09-2014 02:04

Dertig meter heb ik uitgezet. Ik zet de ankerketting vast en ga staan. Tevreden kijk ik om me heen. Keurig, al zeg ik het zelf. Precies tussen de twee eilandjes in. Zeven meter diepte. Zandbodem. Moet prima zijn zo.

De vlag begint wat harder te wapperen. Hier en daar zie ik golfjes op het anders zo vlakke water verschijnen. Verbeeld ik het me, of is het nu donkerder dan net?

Ik kijk naar de lucht. De grijszwarte wolken die al de hele ochtend dreigend net iets verderop bleven hangen, lijken dichterbij te zijn gekomen.

Nog even checken of het anker inderdaad goed ligt. Moet makkelijk kunnen voordat die donkere wolkenmassa arriveert.

Ik loop van de boeg naar achteren. Even m'n zwembroek aantrekken, de duikbril opzetten, het water in en dan het anker controleren. Een plotselinge windvlaag. Ik moet me aan de reling vastgrijpen om niet mijn balans te verliezen.

Ik loop door naar de kuip. Even fluit de wind schel langs de mast. Ik kijk op de windmeter. Vijfendertig knopen. Aarzelend haal ik mijn zwembroek van de reling. Weer fluit de wind. Veertig geeft de windmeter nu aan. Ik gooi m'n zwembroek in een hoek van de kuip en ga achter het wiel staan. Nog maar niet de motor uitzetten, denk ik. Je weet nooit.

Een harde vlaag. Vijfenveertig knopen, zegt de meter. Windkracht tien. De wind is opeens gedraaid. Hij raakt de boot nu van opzij.

De boot helt even sterk naar bakboord. Overal om me heen staan opeens schuimkopen op het water. Ik voel hoe de ankerketting strak wordt getrokken. Ik kijk nog eens goed om me heen. Mezelf inprentend waar de koraalformaties zijn, en waar zandbanken.

Achter de boot is er nog zo'n zestig meter tot een grote koraalmassa. Voor de boot is er veel meer ruimte. Aan weerszijden liggen op zo'n dertig meter de eilandjes met vlak daarvoor zandbanken.

Weer een harde windstoot. Er trilt een korte schok door de boot. Een oude bekende. De schok van een krabbend anker.

Verdomme!

Ik geef gas en probeer de boot in de wind te sturen.

Weer een harde vlaag.

Nee, geen vlaag. De wind houdt aan. Het is nu menens.

De kop van de boot draait opeens hard naar het eilandje toe. Het anker is los.

Terwijl ik me naar de gashendel buig om extra veel gas te geven, trilt er een harde dreun door de boot. Te laat. De Kairos ligt schuin. Vast. Op de zandbank. Het strand is vlakbij. De boot begint te hellen. Steeds verder. Snel hang ik mijn hoofd over de reling. Ik zie het roer in het zand verdwijnen. De schroef is nog maar net onder water.

Adrenaline pompt met recordsnelheid door mijn aderen. Ik heb misschien nog een minuut om hier weg te komen, daarna is het te laat. Dan zit de boot vast. Muurvast. Als de zee er dan een tijdje op inbeukt, kan hij ernstig worden beschadigd.

Mijn blik flitst van de ankerketting op de boeg naar de gashendel in de kuip. Slecht moment om solozeiler te zijn, roept een stemmetje in mijn hoofd. Ik moet tegelijkertijd op de boeg en in de kuip zijn. Op de boeg moet worden geprobeerd de ankerketting binnen te lieren. Met een beetje geluk pakt het anker zometeen weer. Dan kan door de ketting binnen te halen, de boot weer een beetje van de bank worden afgetrokken.

Achter het wiel moet er, zonder af en toe heel hard gas worden gegeven, om ook op die manier te proberen de boot los te krijgen.

Nauwelijks een seconde nadat de boot op de bank is vastgelopen, heb ik de gashendel hard naar beneden geduwd. Zo ver als hij maar kan. Volle kracht vooruit. Voor het eerst sinds ik de boot heb - ik ben nooit verder gegaan dan half vermogen. Bang dat het slecht was voor de motor. Maar het moet nu. Alles of niets. Het wiel heb ik zo ver mogelijk naar stuurboord gedraaid en vastgezet. Vervolgens ren ik over het naar schuin hangende gangboord naar de boeg.

Met de lier probeer ik de spanning op de ankerketting op te voeren. Het lukt; het anker lijkt weer te pakken.

De motor schreeuwt het uit. Achter de boot zie ik zandwolken in het water opstuiven. Dit kan niet goed zijn voor de motor.

Het ankerbeslag buigt vervaarlijk naar stuurboord. Beelden van de Kaapverden flitsen door mijn hoofd. Toen boog het net zo. Langzaam eerst en toen steeds sneller. Tot het ankerbeslag volledig verbogen was.

Regen striemt inmiddels in mijn ogen.

Een door de wind opgezweepte golf klapt tegen de boot aan. Heel even ligt de boot wat rechter. Hier moet ik het van hebben, schiet het door mijn hoofd. Zolang ik niet dichter bij de wal kom, is er een kans dat een golf de boot even los tilt zodat de motor ons kan bevrijden.

Laat het harder gaan waaien. Laten de golven hoger worden. Even maar.

Weer een golf. Weer ligt de boot even rechter.

Maar hij beweegt niet.

Shit! Zou het al te laat zijn?

Weer een golf. Ik val achterover. De boot schiet weg. In een bocht naar stuurboord.

Struikelend ren ik naar achter. Ik haal het wiel van de klem en stuur hard naar bakboord. Net op tijd. Bijna was de boot weer op de zandbank gedraaid. Ik neem wat gas terug.

Gelukt! Vrij!

Maar nog niet veilig.

Nog steeds vijfenveertig knopen wind. De boot is nauwelijks te manoeuvreren. Het is alsof een reusachtige hand hem tegenhoudt.

Met moeite hou ik de Kairos weg van de bank. Waar het anker net nog hielp, is het nu een gevaar. Het houdt me vast. Ik kan nauwelijks sturen. De boot dreigt weer op de bank te lopen.

Weer heb ik hulp nodig. Iemand moet het anker binnenhalen, terwijl ik de boot van de bank af houd.

Ik probeer net zo veel gas te geven als nodig is om noch voor- noch achteruit te gaan. Het wiel probeer ik zo vast te zetten dat de boot niet gaat draaien. Dan sprint ik weer naar voren. Met moeite lukt het me om zo'n twee meter ketting binnen te halen. Dan draait de boot door de wind en drift hij weer hard in de richting van de bank.

Ik race naar achteren, mijn grote teen open halend aan de leioograil. Ik spring achter het wiel en geef fel gas. Zo goed en zo kwaad als dat gaat, stuur ik bij. Het duurt even voordat ik de boot onder controle heb. Vervolgens ren ik weer naar de boeg.

De roerloze palmen baden in het vanillekleurige namiddaglicht. Een pelikaan scheert over het water. De uiteinden van zijn vleugels niet meer dan een paar centimeter boven de zee. Vlakbij de boot springt een school minuscule visjes uit het water. Ze landen een paar centimeter verderop weer in het water. Als druppels van een belachelijk kleine regenbui. Iets verderop steekt een schildpad zijn hoofd uit het water. Sloom kijkt hij me aan. Door het kristalheldere water glinstert zijn schild. Groot genoeg om een klein kind op te vervoeren.

Ik lig aan de andere kant van het eilandje waar de Kairos zich vanmiddag even te ruste legde. Hier is meer ruimte. Mocht het anker weer gaan krabben, dan heb ik meer tijd om te reageren.

De onderste dertig centimeters van de kiel zijn nu volledig schoon. Geen rode antifouling uit de Canarische Eilanden meer. Geen blauwe uit La Coruna van het jaar daarvoor. En geen pokken meer uit Cartagena. Alleen nog het grijswit van het polyester. Een keurige zandschrob behandeling. Complimenten van de zandbank.

Ik kijk even naar de schram op mijn teen. Vlakbij het kleine litteken dat ik overhield aan het krabbend anker bij Aruba. Ook toen haalde ik mezelf open terwijl ik tussen de kuip en boeg op en neer rende.

Ik neem nog een slok van mijn Club Colombia biertje. Een paar honderd meter ten Noorden van de boot breken de golven op het rif. Als een constante, tevreden zucht drijft de ruis deze kant op.

Ik ben de enige. Geen enkele andere boot. Geen Kuna indianen. Niemand. Alleen op de wereld. Al deze onwerkelijke schoonheid - het is voor mij alleen.

Elke Kuna die ik tot nu toe tegenkwam, stelde vrijwel meteen die ene vraag: solito? Stomverbaasd keken ze me aan als ik bevestigde dat ik alleen zeil. Meestal stelden ze de vraag nog een paar keer terwijl ze over mijn schouder de boot in tuurden - op zoek naar die ander.

Maakt het uit? Dat ik alleen ben?

Natuurlijk maakt het uit. Met iemand anders was dit een compleet andere reis geweest. Misschien mooier, misschien juist minder mooi.

Maar het is volstrekt irrelevant. Ik reis nu alleen. Ik geniet. Het is allemaal nog veel mooier dan ik had gedacht.

Het leven van en in de pure natuur. Versgevangen kreeften die net nog onder de boot door scharrelden. Bananen en kokosnoten van bomen om de hoek. Een 'douche' met regenwater dat ik in de stortbui om drie uur gisternacht met de bimini in een grote wasteil heb verzameld.

De adrenaline. Het gevecht tegen de elementen. Terwijl regen, wind en zee op de vernietiging van de boot uit zijn, de Kairos proberen te redden. Geen spelletje, maar echt.

De rust. De tijd die niets meer met die uit de 'geciviliseerde' wereld te maken heeft. Momenten die uren duren, en uren die maar een moment duren.

Weer neem ik een slok Colombiaans bier. De avondzon brandt aangenaam op mijn huid.

Geen chronologische tijd meer, alleen nog de kairologische.

Oversteek Colombia - Panama

12-09-2014 01:59

Bijna perfecte stilte.

Alleen het zachte klotsen van het water. En het tikken van het kraanlijnharpje tegen de giek. Verder is er niets.

In het kielzog van de boot fonkelt plankton. Kleine sterretjes in een aquatisch universum. In het universum daarboven hangt een flinterdunne maansikkel tussen ontelbare sterren.

Om de boot heen licht de horizon regelmatig geluidloos op. Vredige bliksem. Veel te ver weg om gevaarlijk te zijn. De bliksemwolken liggen als een cirkel om de Kairos heen. Alsof alles om de boot, deze plek, dit moment draait.

Schuin voor me explodeert de horizon weer. Het is alsof de Kairos door de ruimte zweeft. Omringd door zwijgend exploderende supernova's.

Ik kijk op de windmeter. Tien knopen. Nog steeds uit de verkeerde richting. Het log geeft 2,5 knopen snelheid aan.

Zo gaat de oversteek naar Panama heel lang duren.

Het maakt niet uit. Tijd bestaat niet. Toen, nu, hier, daar - het is allemaal betekenisloos.


Ik loop het plein op. Mijn shirt is alweer volledig doordrenkt. Nu al, om half negen 's ochtends. Net als elke ochtend. De laatste stop op mijn twintig minuten durende woon-werkwandeling van de Club Nautico (waar de boot aan de mooring ligt) naar het oude centrum.

Eindelijk schaduw. Onder de rijkbebladerde bomen van het Plaza Bolivar loop ik zijn kant op. Er verschijnt een met goud gevulde grijns op het gezicht van de oude man. Hij trekt een thermoskan uit zijn blauw en rood geschilderde karretje, pakt een klein kartonnen bekertje en schenkt het vol. 'Un tinto, senor,' zegt hij grijnzend.

'Como siempre, mucha gracia, senor,' zeg ik terwijl ik hem een 500 pesos munt geef.

'Que tiene un buen dia,' antwoordt hij.

Ik loop door, naar een van de bankjes die om het beeld van de Grote Bevrijder zijn opgesteld. Langer dan een paar seconden kan ik het bekertje niet vasthouden. De hitte brandt door het karton heen. Als de ene hand dreigt te verbranden, neemt de andere het over. Ik zet de rugzak met mijn laptop op het bankje en ga zitten. Voorzichtig zet ik de gloeiend hete koffie naast me.

Op de andere bankjes zitten de usual suspects. Een paar verkopers van shirts en CDs. Maar voornamelijk oudere mannen. Waarschijnlijk gepensioneerden. Ze lijken een groot deel van hun dagen hier door te brengen. In de schaduw van de eeuwenoude bomen het voorbij glijdende leven observerend. Een paar van hen zie ik elke dag in de bibliotheek. Een van hen kijkt mijn kant op. Hij zwaait.

Ik zwaai terug.

Voorzichtig pak ik het bekertje op. Ik neem een slok. Mierzoet, sterk en die echte Colombiaanse koffiesmaak. Heerlijk.

Zometeen weer naar mijn vaste plek in de negentiende-eeuwse bibliotheek van de Banco Nacional, hier om de hoek. Weer verder werken aan mijn 'boek'. Al bijna een maand zit ik daar nu elke dag (behalve zondag, dan is alles dicht) van kwart voor negen tot vijf te werken. Zelden zo'n lekkere flow meegemaakt. Het is verslavend.

Ik glimlach. Hier had ik in Nederland al over gefantaseerd. Het droomleven. Een prachtige zeiltocht maken, dan een tijdje schrijven op een mooie locatie. Stel je voor dat je zo je brood kan verdienen...

Het is precies zoals ik het me voorstelde. Een schilderachtig mooie eeuwenoude binnenstad. En een eenvoudige, maar mooi klassieke bibliotheek. Hoge plafonds. Negentiende eeuws gebouw. Lange houten tafels waaraan gelezen en gewerkt wordt. En zelfs airco.

En natuurlijk de geest van Marquez.

Ik kijk weer naar mijn bankje. Misschien is dit 'm wel. Het bankje waarop hij platzak zijn eerste nacht in Cartagena, hier op het Plaza Bolivar, doorbracht. 

Voor de boeg licht het dunne strookje wolken weer even fel op.

Ik begin te tellen. Een-en-twintig, twee-en-twintig.

Bij dertig stop ik. Het blijft stil.

Geluidloze bliksem. Mijn lievelingssoort.

Ik adem diep in. Alsof ik niet alleen de lucht, maar ook de stilte kan opzuigen.


Bailando! Bailando-ho-hooo!

Ik schrik wakker. Harder dan ooit dendert de muziek de boot in. Slaapdronken kijk ik op mijn horloge. Zeven uur.

Ik ga rechtop zitten en kijk uit het voorluik. De buurman staat in de kuip van zijn boot. Hij heeft het maar weer eens opgezet. Gisteren heeft hij het nummer zo'n 124 keer achter elkaar gedraaid.

Zou de man een hersenbeschadiging hebben of zo?

Ik ga weer liggen en trek het kussen over mijn hoofd.

Het maakt nauwelijks uit. Dat ene woord - veel meer tekst heeft het nummer niet -priemt zich genadeloos door het dons. Het drilt als een roestige oude boor door mijn trommelvliezen.

Bailando! Bailando-ho-hooo!

Drie uur slaap. Dat is de magere oogst van de afgelopen nacht.

Eerst de hele dag dat @!%& nummer van de buurman. Vervolgens als een sadistische grap een uur stilte. Toen begonnen de feestbussen langs de kade te rijden. Rijdende lichtkunstwerken. Knipperende lichten in alle kleuren en maten. Banken bomvol bezopen mensen. Ze drinken zich nog wat verder in voordat ze door de bus bij de volgende dranklocatie worden afgezet. En natuurlijk doen ze dat begeleid door snoeiharde muziek die uit de speakers van de bussen dendert.

De disco van de Club de Pesca, de marina van de allerrijkste Colombianen, nam het soepeltjes over van de laatste feestbus. Tussen elf uur 's avonds en vier uur 's ochtends dreunde de muziek genadeloos hard over het water.

Elke twintig minuten of zo viel de Club de Pesca muziek even weg. Dan werd de disco even overstemd door de vol openstaande stereo van een voorbij varende sigaar - een langgerekte speedboat van het Miami Vice type - met feestende Colombianen.

Ik gooi het kussen in een hoek van mijn kooi. Het heeft geen zin. Ik klim uit bed. Dan maar opstaan en ontbijten. Ik ga wel wat vroeger naar het centrum. Drink ik gewoon wat langer een bakkie met mijn bejaarde vrienden op het Plaza Bolivar.

Ik haal een pak musli uit een kast en een kom uit een andere. Ik verstijf even. Met een klap zet ik de kom op tafel.

Mi corazon! Porque? Mi amor! Te amo. Te amo-ho-hoooo!

De buurman aan de andere mooring is ook wakker.

Ik zit er tussenin. Als een zielig stukje Hollandse kaas tussen twee vuistdikke Colombiaanse decibellenbammetjes. Gesandwicht tussen de honderden watts stereovermogen van de buurmannen. Genoeg om een klein popfestival mee te bedienen. Hier op de Kairos versmelten de twee, totaal verschillende, nummers met elkaar. Het resultaat is een satanische concoctie. De perfecte mentale marteling.

Weer een felle lichtflits. En nog een. Nu achter de boot.

Weer geen donder.

Ik maak de haakjes van de windpilot los. Eens even checken of de autopilot het nog doet. Ik zet de autopilotklem vast en druk vervolgens op de rode auto-knop.

Argwanend hou ik de koers een paar minuten in de gaten.

Onterecht. Hij doet het uitstekend.

Langzaam schud ik mijn hoofd. Dat hele circus - allemaal voor niets.

Achter me begint de skyline van Cartagena langzaam in zee te zakken. Drie maanden lang de thuishaven van de Kairos, denk ik. Een mooie periode. Ongeveer anderhalve maand door het prachtige Colombia gereisd. En eenzelfde periode de ongenode gastschrijver uitgehangen in de bibliotheek van de Banco Nacional.

Grappig hoe dit werkt. Een tijd lang klopt alles perfect. En dan opeens niet meer.

Plotseling werd ik gek van die kakofonie. Overal waar Colombianen zijn, lijken minstens twee nummers zo hard mogelijk door elkaar heen te worden gedraaid. Vierentwintig uur per dag. Zeven dagen per week.

En die hitte. Drie minuten na mijn ochtenddouche in de Club Nautico was ik altijd alweer volledig doorweekt. Het zuigt energie.

Het bescheiden restje energie dat overbleef, werd opgesoupeerd door een aantal ongenode gasten. Gratis kost en inwoning dachten ze bij mij te hebben geregeld. Hopelijk hebben alle pillenkuren de wormen, amoebes en andere ellende inmiddels de "deur" gewezen.

Ik keek de laatste dagen steeds sterker uit naar het vertrek. Naar het weer oppakken van het zeemansleven. Puur natuur. Verder niets.

Ik kijk op de windmeter. Nog steeds vrijwel geen wind. Nog maar even doormotoren dus. Als ik op een veilige afstand van de shipping lane ben, kan ik gaan dobberen, wachtend op wind.

Zondagochtend, half tien, zegt mijn horloge. Anderhalf uur heb ik inmiddels achter het wiel gestaan. Tijd voor een kop koffie.

Ik zet de autopilotklem vast en druk op de rode knop. Het wiel begint wild alle kanten op te draaien. De boot zwabbert als een dronkenman over het spiegelgladde water. Snel zet ik de autopilot weer uit.

Verdomme!

Is hij kapot?

Ik staar naar het autopilotscherm. Nu zie ik het pas. Volgens rudder-indicator staat het roer helemaal naar stuurboord. In werkelijkheid staat het naar bakboord.

Ik ga achter het wiel staan. Ik draai. Op het scherm verandert niets.

Verdomme. De rudder-sensor doet het niet meer.

Zonder die sensor werkt de autopilot niet. Dan heb ik alleen de windpilot nog. Maar die werkt niet als er geen wind is. Zoals nu. Dat betekent dat ik misschien de hele reis naar Panama achter het wiel moet staan.

Ik kijk achterom. Cartagena kijkt me afwachtend aan.

Shit.

Logisch nadenken.

Wat kan er aan de hand zijn?

Natuurlijk! Bij de reparatie van de zwemtrap, een paar weken geleden, moet ik de rudder-sensor beschadigd hebben. Een snoertje losgetrokken of de positie van de sensor veranderd; zoiets.

Ik zet de motor uit. Rustig dobbert de Kairos nu op het oliegladde water. Ik trek de bakskist aan de achterkant van de boot open. Alles moet eruit. Het reserve anker, de twee jerrycans met extra diesel, de gasflessen, de landvasten, de benzine voor de buitenboord motor - alles.

Langzaam vult de kuip zich met de inhoud van de bakskist. Als hij leeg is, wurm ik mijn bovenlichaam er voorzichtig in en zoek naar de sensor. Mijn ogen moeten even wennen aan de duisternis. Ja, daar zit hij. De snoertjes lijken in orde te zijn. Maar zit hij nog goed bevestigd? Ik tuur geconcentreerd in het halfduister.

De arm die van de sensor naar het roer loopt, lijkt krom. Zou ik er tijdens het werk aan de zwemtrap tegenaan hebben gestoten?

Voorzichtig probeer ik de arm met de hand bij te stellen. Het lukt niet. Ik heb de doppenset nodig om de bevestigingspunten wat losser te draaien.

Ik lig in een onmogelijke positie. Zweet gutst inmiddels van mijn hoofd. Mijn rug doet pijn.

Voorzichtig trek ik mijn bovenlichaam uit de bakskist. Ik ga staan en rek me uit.

Weer glijdt mijn blik naar de skyline achter de boot.

Cartagena knipoogt.

Bailando, Bailando-ho-hoooooooo!

Ik draai me snel om en klim de kajuit in. Eerst nog maar eens met die doppenset proberen. Terug naar Cartagena kan altijd nog.

Af en toe stuurt de autopilot de boot een klein slagje bij. Daarna is er weer een tijdje niets anders te horen dan het klotsen van het water en het tikken van het harpje.

Schuin voor de boeg trekt een komeet een spoor van zilverpoeder door de hemel. In de verte licht de horizon op drie verschillende plekken tegelijkertijd op. 

Wonderlijk, denk ik. Omringd door bliksem, terwijl de hemel boven me helder is. Alsof ik in het oog van een storm vaar.

Alsof?

Het zal toch niet?

Dit is de eerste keer, realiseer ik me opeens. Sinds december. De eerste meerdaagse overtocht waarbij ik niet op windkracht negen of meer wordt getrakteerd.

Zou deze rust te mooi zijn om waar te zijn? Zou mijn stormabonnementje gewoon worden voortgezet?

Het heeft geen zin er over na te denken. Ik merk het wel.

Negen uur. Maandagochtend. Ik loop achter Sven aan. Zijn werkplaats in. Het is een soort diepe, raamloze garage. We lopen tussen metershoog opgestapelde massa's elektronische apparatuur door. TV's, stereo's, magnetrons, radarinstallaties, autopilots, kortegolf zenders, spelcomputers. Alles ligt door elkaar heen. In wat op mij overkomt als een totale chaos. Zigzaggend laveren we door de apparatuur heen, naar de achterkant van de werkplaats.

El Alleman. Zo staat hij hier bekend. De grote elektronica-expert van Cartagena. Eind zestig, begin zeventig schat ik hem. Tenger, een vriendelijk gezicht.

Hij installeert zich achter een stapel apparaten. Ergens daaronder gaat vermoedelijk zijn bureau schuil. Er puilen allerlei snoertjes en printplaten uit de apparaten voor hem. Als ingewanden van opengesneden beesten.

Ik leg hem mijn probleem uit.

'Aha, Yez. Zoundz familiar. I hev hed zies problem before. I shoed bie ebel to fix zies. Just cut ze zenzor loose and bring it hier. Zen I will start wurrking on it immediately.'

Bailando. Bailando-ho-hoo!

Ik span me tevergeefs in om het niet te horen.

De zon brandt genadeloos. Ik lig in een onmogelijke positie. Half in de bakskist, half erbuiten. Eigenlijk kan ik er net niet bij.

Ik verbijt de pijn in mijn rug en arm. Ik moet dit gerepareerd krijgen. Anders kom ik hier nooit weg.

Nog een poging. Ja! Ik de arm die van de sensor naar het roer loopt, is nu losgemaakt. Mooi, nu de sensor losschroeven en de elektriciteitskabel doorknippen.

Sven schroeft de sensor weer in elkaar. 'Iet iz wurrking perfectly. Lookz like new.'

Hij kijkt me nadenkend aan. 'Hmm. Zumtaimz ze problem can be in ze autopilot itzelf. Zat musst be it. I am afraid you will hef to remove ze autopilot from ze conzole. Bring it hier. Zen I can check it and hopefully fix it.'

Bailando, Bailando-ho-hoooooooo!

Met een beetje geluk ben ik hier morgen weg, troost ik mezelf.

Het instrumentenpaneel ligt los op het luik van de kajuit. Een wirwar aan snoertjes steekt uit het gat waar net nog de autopilot was gemonteerd.

Ik kijk op mijn horloge. Kwart over twee. Twee keer ben ik inmiddels op en neer geroeid naar de kant om naar Sven te gaan. Ik stop de autopilot in m'n rugzak, sluit de boot af en klim weer in de dinghy. Dat wordt drie.

'Amazing,' zegt Sven respectvol. 'Allmozt ten yearz old, and it lookz and wurrkz like new.'

Ik zucht. Het is nu vier uur. Geen stap verder. Ja, ik weet nu dat de sensor en de autopilot het uitstekend doen. Dat ik ze dus voor niets uit elkaar heb getrokken en de kabel heb doorgeknipt. Maar wat de oorzaak van het probleem met de autopilot is, blijft volstrekt onduidelijk.

 Sven kijkt me begripvol aan. 'I know. Iet iz frustrating. But don't wurry. We will fix ze problem. We are getting clozer. Iet iz all just a matter of sinking logically.'

Hij zwijgt even en staart naar een tot het plafond opgestapelde collectie stoffige apparaten vlakbij zijn bureau.

'Zis is wat you muzt do.'

Tijd voor het volgende deel van de operatie. Ik kijk rond. Ik heb het idee dat ik mijn patiënt langzaam doodmartel, in plaats van hem te genezen. De sensor ligt losgeknipt op de bank, de autopilot ernaast, in het instrumentenpaneel steken allerlei losse draadjes uit een gapend gat, in de bakskist bungelt de arm die van het roer naar de sensor hoort te lopen verbaasd in het luchtledige, daaronder hangt een afgeknipte kabel waar ooit de sensor op was aangesloten.

Lekker bezig.

Eerst installeer ik de autopilot weer. Dan sluit ik voorzichtig het korte snoer van de losgeknipte sensor op de autopilot aan. Ik controleer de draadjes. Rood op rood, groen op groen, geel op geel en blauw op blauw. So far so good. Ik zet de sensor naast de autopilot en klim de kajuit in. Op het schakelpaneel zet ik de knop "Instrumenten" op "Aan". Dan klim ik weer de kuip in. Voorzichtig kantel ik het instrumentenpaneel, zo dat ik het scherm van de autopilot kan zien. Dan draai ik de arm van de sensor. De indicator op het scherm doet het perfect.

Mooi. Dat zou betekenen dat Svens theorie klopt. Dat het probleem in de kabel naar de bakskist zit.

Ik koppel de sensor weer los. Tijd voor de weerstandsmeter.

Precies volgens Svens instructies meet ik de kabel door. En dan nog een keer. En nog een.

Hij doet het gewoon. Niets mee mis. Voor de zekerheid sluit ik de kabel provisorisch aan op de sensor. Dan probeer ik het weer. De indicator op het scherm van de autopilot doet het nog steeds prima.

Ik begrijp er helemaal niets van. Alles werkt weer.

Weer geeft de autopilot een klein tikje naar stuurboord. Daarna weer die perfecte bijna-stilte.

Ik staar een tijdje naar het scherm van de autopilot. Drie dagen langer in Cartagena. Voor niets. Zoals Sven al zei: 'Iet iz all just a matter of sinking logically.' Ik had zelf beter moeten 'sinken.'

Na maandag de hele dag te zijn bezig geweest met op en neer pendelen naar de elektronicakelder en het martelen van mijn boot, was ik dinsdag de hele dag bezig alles weer in elkaar te zetten. Nu was alles weer in orde. Zelfs de uiteinden van de wreed doorgeknipte kabel van de sensor had ik weer keurig aan elkaar gesoldeerd en met speciale rubberen slangetjes waterdicht gemaakt. Sven had het me in zijn werkplaats een paar keer laten oefenen.

Ik glimlach. Het resultaat van twee dagen noeste arbeid: er was niets gerepareerd. En toch werkte alles weer perfect. Toen ik woensdagochtend dan eindelijk de mooring weer losgooide had ik nog steeds geen idee wat er aan de hand was geweest.

Achter me dobbert de mooring. Nu echt voor het laatst los gegooid, denk ik opgelucht. Op de hand vaar ik tussen alle geankerde boten het ankergebied uit. Zodra ik de boten achter me heb gelaten, zet ik de autopilot aan.

Gespannen kijk ik naar de indicator op het autopilotscherm. Gelukkig. Hij werkt perfect.

Ik kijk vooruit. Ik vaar op een ondiepte af.

Even veertig graden koers aanpassen op de autopilot. Ik druk een paar keer op de knop. Het wiel draait naar bakboord. En... Blijft naar bakboord gedraaid. De boot draait een rondje om zijn as.

'NO DATA' knippert er nu opeens dreigend in het scherm van de autopilot.

Nee he!

Ik zet de autopilot uit en ga zelf weer achter het wiel staan. Langzaam draai ik een rondje. Onderussen kijk ik naar de instrumenten.

Het is het elektronische kompas. Hij werkt niet meer goed. Een deel van het kompasbereik is verdwenen - koersen tussen 240 en 100 graden 'herkent' hij niet meer.

Ik kom hier verdomme nooit weg! Het is een vloek.

Aarzelend stuur ik de boot weer in de richting van de net losgegooide mooring.

Plotseling valt het kwartje.

De contactpunten waarmee de snoertjes op de navigatieapparatuur zijn aangesloten. Dat moet het probleem zijn. Dat zou de problemen met de ruddersensor verklaren. Door de snoertjes een paar keer los en weer vast te maken, zijn de contactpunten waarschijnlijk weer een beetje schoongemaakt. En dus werkt de sensor weer. Dat een deel van het kompas nu niet werkt, betekent waarschijnlijk dat ook een of meer contactpunten van de kompassnoertjes vies is.

Het zeil licht wit op in een felle bliksemflits. Mijn ogen glijden naar beneden, naar het instrumentenpaneel. Ik staar er een tijdje naar. Achter dat paneel zijn alle contactpunten inmiddels fonkelschoon. Een uur nadat ik voor tweede keer was teruggekeerd naar de mooring, voer ik weg. Toen definitief.  Zodra ik buiten het ankergebied was, probeerde ik het kompas uit. Het werkte perfect. Twee dagen alles uit elkaar halen en vervolgens weer in elkaar zetten - het was volledig onnodig geweest. Ik had alleen even de contactpuntjes hoeven schoonmaken...

Altijd zelf blijven 'sinken' - dat is de les. Ik ga op mijn rug op de bank in de kuip liggen. Lekker hemelsnorkelen.

Vier uur 's ochtends. Nog maar veertig mijl naar San Blas. De genua klapt lusteloos van de ene naar de andere kant.

Ik staar naar het zeil.

Als ik nu weer ga motoren, kan ik nog veilig bij daglicht het rif bij San Blas binnenvaren. Als ik wacht op wind, zit het er dik in dat ik nog een deel van de nacht op zee moet wachten tot het weer licht wordt en dus veilig is om binnen te varen.

Toen ik uit Cartagna vertrok, had ik mezelf voorgenomen om zo min mogelijk te motoren. Desnoods doe ik er een week over, dacht ik. Heerlijk, alleen de boot en de natuur. Geen tetterende muziek. Rust.

Het begon meteen al slecht. Bij vertrek was er geen wind. Om al meteen bij de ingang naar Cartagena te gaan dobberen, wachtend op wind, sprak me niet erg aan. Ik vond dat ik tenminste uit de blik van de stad moest zijn verdwenen. Dan zouden we wel weer verder zien. Zo'n vier uur had ik gemotord. Toen stak er een beetje wind op. Tot vroeg in de avond kon ik zeilen. 's Avonds viel de wind weer helemaal weg. Na een paar uur dobberen had ik de motor aangezet. Pas de volgende ochtend stak de wind op. De hele dag kon ik mooi zeilen. In de loop van de avond nam de wind steeds verder af.

Ik ben moe. De adrenaline van deze prachtige nacht lijkt uitgewerkt.

Onnodig risico's nemen is geen goed zeemanschap, zeg ik tegen mezelf. Een ander stemmetje fluistert: geen ruggengraat. Ik rol de slap hangende genua in en zet de motor aan. De autopilot mag de wacht overnemen.

Bedtijd.

Zeilend vaar ik het rif binnen. Kilometerslang loopt het langs de kust van Panama. Achter de schuimende rand van het rif liggen honderden bounty-eilandjes. Aan stuur- en bakboord strekken ze zich als groene edelsteentjes aan een ketting uit. Wit strand. Hoge wuivende palmen. Glad, kristalhelder water.

Naast de boot springen vier dolfijnen om de beurt hoog uit het water. Ze zijn groot - groter dan de dolfijnen die ik tot nu toe heb gezien. Met doffe plonzen klappen ze weer in het water. Ze zwemmen voor de boeg langs, draaien zich op hun zij - alsof ze me even willen aankijken - maken een scherpe bocht en beginnen dan weer opnieuw aan hun act.

Nog een halve mijl tot de binnenriffen rondom de eilandjes. Ik rol de genua in. Nu is het een kwestie van goed opletten. De gewone navigatiekaarten kloppen namelijk niet. Er zijn hier zoveel riffen en ondiepe koraalformaties, dat geen enkele kaartenmaker zich ooit aan een meer dan zeer algemene kaart van dit gebied heeft gewaagd. Behalve 1 kaartenmaker dan. Een Duitse zeiler. Hij heeft het hele gebied met Deutsche grundlichkeit in kaart gebracht, meter voor meter. Met zijn kaarten moet ik de boot nu door de smalle openingen tussen de riffen zien te navigeren.

'Just one more rum! It's excellent. From Guatemala. 25 Years old!'

Voordat ik het weet staat het voor me op tafel. Het is eerder een kleine emmer, dan een glas. Er dobberen wat ijsblokjes door de rum. Condens parelt van het glas. Het staat naast mijn bijna lege Grolsch beugelfles. Die weer naast een andere, helemaal lege, beugelfles staat.

Jack, Orin en Bob kijken me lachend aan. Achter hen dobberen de gigantische motorjachten van Jack en Orin. Daar weer achter, middenin de smaragdgroene ankerplaats, naast de enige andere zeilboot hier, de Kairos. Daar weer achter liggen twee onbewoonde eilandjes. Majestueuze palmbomen wuiven ons er statig toe.

Wij zitten op het derde eilandje dat aan de ankerplaats ligt. Het allermooiste. De hoogste palmen. Het witste zand. Vlakbij het rif. Een paar honderd meter verderop beuken de golven van de Carieb zich er woest schuimend op kapot. Hier, binnen het rif, is het water spiegelglad.

We zitten op het strand. Onder een door de bemanning van de motorjachten opgezette feesttent. In comfortabele stoelen. Borrelhapjes op de tafel. En meer dan voldoende drank.

Een uur geleden raakte mijn anker voor het eerst Panamese bodem. Meteen daarna dook ik van de Kairos af. Even controleren of het anker goed lag. Toen dat het geval bleek te zijn, besloot ik naar het eilandje te zwemmen. Even de omgeving verkennen. Halverwege zag ik vlak voor me een anderhalve meter lange haai wegschieten. Ik ging er maar van uit dat de informatie in de Pilot klopt - dat alle haaien hier ongevaarlijk zijn.

Zodra ik met mijn zwemvliezen en duikbril het strand op liep, begon Jack druk naar me te gebaren. Ik moest me melden bij de feesttent.

Jack, Orin en Bob heffen hun glazen naar me. 'Welcome to Panama!'

Cartagena (of: hoe een sociaal leven op te bouwen)

29-07-2014 14:07

Flats! Nog een druppel. Op mijn linkeroog.

Nu ben ik echt wakker.

De wind blaast hard naar binnen. Samen met regen. Ik klap het luik boven mijn kooi dicht en kruip de kooi uit. Toch maar even kijken of alles goed gaat.

Terwijl ik naar achter loop moet ik mezelf goed vasthouden – de boot beweegt nu behoorlijk.

Ik klim de kuip in. Als ik mijn hoofd boven de buiskap uitsteek, striemt de regen in mijn gezicht. Met een hand als schild vlak boven mijn ogen kijk ik om me heen. De baai van Cartagena is onherkenbaar veranderd. Op het anders zo rustige water staan nu golven met schuimkoppen. De boten die om mij heen voor anker of aan een mooring liggen, schommelen wild op de steeds groter wordende golven.

Dit is er dus een: een culo de pollo. Ze hadden me er al voor gewaarschuwd. Als zo’n squall plotseling de kop opsteekt, kan het gevaarlijk zijn hier in de baai. Ankers gaan krabben op de modderige bodem. Soms gaan zelfs de betonblokken van moorings “wandelen”.

Ik tuur om me heen. Zo te zien ligt iedereen nog waar hij moet liggen.

Of…

Toch niet?

Het grote stalen zeiljacht, een paar honderd meter verderop. Lag dat niet veel verder weg? Verdomme, ja - het is aan het driften. Ik zie het plotseling een stuk naar achteren glijden. Het komt gevaarlijk dichtbij een ander jacht. In de duisternis zie ik schimmen op beide jachten rondrennen. Voorlopig gaat het goed. Het krabbende anker lijkt weer te hebben “gepakt.”

Ik kijk over de boeg van de Kairos naar voren. Daar kan voor mij het gevaar vandaan komen. Mijn mooring is prima – de Kairos blijft wel liggen. Maar een aantal andere moorings schijnt minder betrouwbaar te zijn. Als de boten voor mij aan de wandel gaan, kunnen ze bovenop de Kairos klappen. Ik tuur geconcentreerd vooruit. Voorlopig lijken ze allemaal netjes te blijven liggen.

Ik klim weer de kajuit in. Vijf over drie ’s ochtends volgens de scheepsklok. Slapen zit er voorlopig niet in. Ik moet de andere boten in de gaten houden. Als er een richting de Kairos komt drijven, moet ik meteen actie kunnen ondernemen.

Ik trek een korte broek en een shirt aan en maak wat Nescafé klaar. Dan ga ik weer in de kuip zitten. Op de uitkijk.

 

Ze is mooi. Kaneelkleurige huid. Grote lichtbruine ogen. Vriendelijk gezicht. Als ze van de overkant van het pleintje naar mijn cafétafeltje loopt, herken ik haar meteen. De foto’s op de site waren dus niet gefotoshopt.

Een vruchtensap wil ze. Voor mij een Aguila biertje, zeg ik tegen de serveerster.

Twee vliegen in een klap. En Spaans oefenen, en – wie weet – nog iets van een “sociaal leven” kunnen aanzwengelen. Lang leve de social media.

Volgens Miguel, de sympathieke Colombiaan waar ik een tijdje geleden een avond mee op stap was, moest ik Badoo hebben. Zo geschiedde.

Ik kijk Marlyn aan. Een van de vijf vrouwen die ik via Badoo een berichtje had gestuurd. Of ze, in ruil voor een avondje uit, een beetje Spaans met mij wilde oefenen. Zij was de enige van de vijf die had gereageerd. Wel had een andere vrouw mij via Badoo benaderd: of ik een keer wilde afspreken. Morgen zou ik met haar een drankje drinken.

Zo heb je geen sociaal leven, zo is de agenda voor de komende dagen volgeboekt.

Echt soepel loopt ons gesprek niet. Marlyn begrijpt meestal wel wat ik in mijn hortende en stotende Spaans vertel, maar ik begrijp verdomd weinig van wat ze mij probeert te vertellen.

Ze praat zacht en snel. Heel snel. Eerst vroeg ik haar steeds haar zin nog een keer te herhalen, alleen dan veel langzamer. Dat heb ik snel opgegeven. Als ik het na twee herhalingen nog steeds niet begrijp, kan ik ons de moeite beter besparen.

Onze “conversatie” is dus een ingewikkeld raadspelletje geworden. Aan de hand van de dertig procent die ik van haar verhaal begrijp, moet ik proberen te raden waar ze het over heeft. Vervolgens “antwoord” ik. De kunst is om dat zo algemeen mogelijk te doen. Een antwoord dat bijna overal op aansluit. Een antwoord dat de conversatie niet meteen genadeloos de nek omdraait. Verdomd lastig. Zeker als ik niet voor de makkelijke oplossing ga – simpelweg begripvol “si” of “claro” zeggen en haar vervolgens weer afwachtend aankijken.

Variatie aanbrengen in nietszeggende antwoorden die zijn opgevist uit een zeer armoedige woordenschat – het is niet eenvoudig. Maar goed, steeds weer rijg ik wat Spaanse woorden aan elkaar. Hopend dat ze op de een of andere manier bij haar verhaal aansluiten. Vaak heb ik “beet.” Dan knikt ze begrijpend en praat ze weer razendsnel verder. Bij de “missers” kijkt ze me twijfelend aan. Alsof ze niet zeker weet of ik iets heel slims heb gezegd dat haar boven de pet gaat, of gewoon geen flauw benul heb van wat zij bedoelde. Ze geeft me vaak het voordeel van de twijfel.

Na twee uur “converseren” ben ik leeg. Gelukkig moet Marlyn naar huis; de laatste reguliere bus vertrekt om half tien. Ik kijk op mijn horloge; nog tien minuten. Ik trek mijn portemonnee en reken met mijn pinpas af. Onhandig staan we tegenover elkaar. Geen idee wat de etiquette voorschrijft. Ik probeer het maar met een hand. Ze lacht verlegen. ‘Ciao.’

 

Ik ga weer staan. De regen striemt me nu nog harder in het gezicht dan net. Voor de boeg gaat alles nog steeds goed. Ik kijk opzij. Het grote stalen zeiljacht ligt nu precies naast de andere boot. De schimmen staan nog steeds aan dek. Ik zie een met stootwillen rondlopen. Zo te zien hebben ze alles nog onder controle.

Ik kijk naar achteren. Een Beneteau van zo’n 12 meter vaart rustig achter me langs, richting de marina. Hij vindt het kennelijk veiliger om de squall in de haven uit te zingen. Iets verder naar achteren zie ik dat een grote catamaran nu vlakbij een klein zeiljacht ligt. De mooring van de cat is aan de wandel gegaan. Geen gevaar voor mij. Maar toch geen lekker idee. Hodie tibi, cras mihi.

Ik kijk weer naar de Beneteau. Hij vaart nu recht op een andere boot af die aan een mooring ligt. Wat doet die vent?

Nu zie ik het pas. Er staat niemand achter het wiel. De Benetau is losgeslagen. Er is niemand aan boord. Hij drijft stuurloos rond. Miraculeus glijdt hij vlak langs de boot. Langzaam drijft hij verder af, richting de muren van het oude fort. Zometeen ligt hij daar tegen de muur te beuken. Frustrerend om niets te kunnen doen. Maar ik moet mijn eigen meisje beschermen.

Ik ga weer zitten. Als Daisy haar zin had gehad, was ik nu niet eens aan boord geweest. Dan had ik de Kairos niet kunnen redden als er straks alsnog een boot deze kant op komt drijven.

 

Acht uur ’s avonds. Onder de oude kloktoren. Ze zou me Donde Fidel, een van de twee bekendste salsatenten van Cartagena laten zien.

De vier foto’s op Badoo lieten een mooie dame zien. Licht geblondeerd haar. Strakke spijkerbroek. Topje dat duidelijk maakte dat een borstvergroting niet (meer?) nodig was. Ze leek me nogal een ander type dan Marlyn.

De muren hangen vol met foto’s waarop de eigenaar – Fidel – met beroemdheden poseert. Ik herken er maar een: Valderrama, de knock-off van onze eigen Gullit. Snoeiharde salsa dendert uit de speakers. Een paar stelletjes dansen in de kleine ruimte tussen de bar en de muur. Langs de muur staan barkrukken. Allemaal bezet. Alleen die van Marlyn niet. Zij is net tegenover me gaan staan. Ze leunt nauwelijks merkbaar tegen mijn knieën. Erg veel make-up, zie ik zo van dichtbij. Maar ja, ze vertelde me dan ook dat ze schoonheidsspecialiste is.

Ook vanavond weer een hortende en stotende conversatie. De loeiharde muziek maakt het niet makkelijker. Of eigenlijk juist wel.

Schoonheidsspecialiste dus. Twee kinderen. Een jaar geleden gescheiden. Ze werkt thuis. Ik heb haar uitgelegd dat ik nu even een paar dagen bij iemand op een boot logeer.

‘Nee was het maar mijn boot,’ zeg ik. Ze kijkt een beetje teleurgesteld.

‘Ja, heel duur. Dat zou ik me nooit kunnen veroorloven, jammergenoeg.’ Ze knikt nadenkend.

Ons gesprek laat zich dankbaar de kaas van het brood eten door de muziek. Daisy leunt nu wat harder tegen me aan.

Hoe laat zou het zijn? Voorzichtig gluur ik naar mijn horloge. Helemaal vergeten – ik had het bewust niet aangedaan vanavond. Geen portemonnee, geen bankpas, geen creditcard. Alleen wat cash. Zelfs de sleutel van de boot had ik op de boot verstopt, zodat ik die niet mee hoefde te nemen.

Haar hand glijdt licht langs mijn dijbeen. Dan pakt ze mijn hand. ‘Zullen we even buiten gaan zitten?’

Een van de obers wijst ons naar een vrij tafeltje op het terras voor de salsatent. ‘Wilt u nog iets drinken?’ vraagt hij. Ik knik. ‘Nog een Aguila graag.’ Daisy schudt haar hoofd. Haar vierde mierzoete Smirnoff flesje is nog half vol.

Ze kijkt me aan. ‘Hier kunnen we wat makkelijker praten.’

‘Ja, die muziek was wel erg hard.’

Ze knikt. ‘Ik moet je wat vertellen.’

Ik kan een glimlach niet onderdrukken.

‘Waarom lach je?’

‘Nee hoor, ik lach niet.’

Ze gaat verder. ‘Ik heb je niet helemaal de waarheid verteld.’

‘Oh?’ doe ik verbaasd.

‘Ja, ik doe ook nog iets anders dan make-up.’

Terwijl ze praat neem ik haar in me op. Felroze jurkje. Het lijkt wel van crêpepapier. Dezelfde felroze kleur op haar wangen en lippen. Haar gezicht is bedekt onder een dikke laag make-up. Zonde. Ze zou zonder al die rotzooi veel mooier zijn. Zoals ze op de Badoo foto’s was.

 

Ja, ik weet het nu zeker. Hij beweegt mijn kant op. Shit. De perfecte ramkoers met de Kairos. Ik heb nog nooit iemand op die boot gezien. De eigenaar zit in Europa; niemand lijkt zich er hier om te bekommeren. Als hij zometeen tegen de Kairos dreigt aan te beuken, zal ik het in m’n eentje moeten regelen.

Een halve scheepslengte voor me ligt hij nu. Dat waren er een uur geleden zo’n vijf. Onrustig kijk ik naar voren. Het regent niet meer. Lijkt het maar zo, of neemt de wind nu af?

De afstand tussen de twee boten slinkt niet meer. De Kairos ligt nu rustiger in het water. De wind is inderdaad aan het afnemen. Met een beetje geluk was dit het.

Ik ga weer zitten in de kuip. Ik kijk het nog een half uurtje aan. Als de wind verder afneemt, kan ik straks nog een paar uurtjes slaap pakken. Gewoon met mijn vaste meisje.

Cartagena

28-07-2014 14:16

Daar ligt ze. Verkracht. Misbruikt.

Het zonnepaneel is verdwenen. De windgenerator ook. Het luik naar de kajuit is opengebroken. Mijn kleren liggen over de grond verspreid – kennelijk niet interessant. De elektronica daarentegen deed het beter bij de bezoekers. Alles is weg. Gaten in het instrumentenpaneel gapen me als hongerige monden aan.

Steeds vaker flitsten die beelden de afgelopen tijd door mijn hoofd. Ik een beetje lekker rondreizen door Colombia. Mijn boot een onbeschermde prooi in de baai van Cartagena. Hoe kon ik zo stom zijn?

Maar ik moest het land in. Colombia ontdekken.

Half juni liet ik de Kairos achter. Aan een mooring in de baai van Cartagena. Vanuit Cartagena nam ik de bus naar Santa Marta en vervolgens het vlakbij liggende dorpje Minca. Daarvandaan ging ik de jungle van de Sierra Nevada in. Een vierdaagse wandeltocht naar de Ciudad Perdida. Eerst door voormalige coca-plantages. Dan jungle. Diepgroen. Kristalheldere beken en riviertjes. Koel water om in te zwemmen. Stevig wandelen. Over bergkammen, door valleien, af en toe rivieren doorwadend. ’s Nachts slapen (in mijn geval: liggen) in een hangmat.

De derde dag bereikten we de verloren stad. Prachtige terrassen op bergkammen, uitkijkend over smaragdgroene jungle. Ooit stonden op die terrassen de (houten) huizen van de stad. Achter de stad rijst een enorme bergwand op. Een reusachtige waterval dendert er naar beneden.

De stad is nooit door de Conquistadores gevonden. Kort nadat ze in Colombia aankwamen, is de stad uitgestorven (letterlijk – vrijwel alle bewoners overleden aan door de Spanjaarden vanuit Europa meegevoerde ziekten). Pas halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de stad herontdekt.

Na de jungletocht nog even bijgekomen aan het strand in Taganga. Vervolgens de Andes in. Eerst naar Buccaramanga (niet erg interessant), toen San Gil, Barrichara (prachtig oud-koloniaal bergstadje), Villa de Leyva (idem), Bogota (grote rommel, maar prachtig goudmuseum en Botero (en andere moderne kunst)museum), Salento (prachtig bergdorpje in het spectaculair mooie “El Cafetero” – het koffiegebied), Filandia (idem), Medellin (lelijke, maar mooi gelegen, stad met heerlijk klimaat en mooie sfeer), en tenslotte Guatape (rustig bergdorpje op 2000m hoogte aan groot meer – heerlijk klimaat).

Bijna anderhalve maand backpacken. Wat een prachtig land. Wat een vriendelijke mensen. Maar ik moest terug. Ik moest weten hoe de boot er bij lag.

De taxi rijdt langs de baai. Ik tuur uit het raampje. Ja! Daar ligt ze. Het is maar een korte glimp, dan verdwijnt de boot achter een paar bomen.

Voor de ingang van de Club Nautico stopt de taxi. Ik reken af, trek mijn rugzak uit de taxi en loop de haven in.

‘Ola, Menno!’

Cali, de man van wie ik de mooring huur, komt lachend op me af.

Nadat ik hem in mijn potjes- en pannetjesSpaans heb bijgepraat over mijn tocht, geeft hij me in zijn bootje een lift naar de Kairos. Het moment van de waarheid. Volgens Cali was alles prima, maar eerst zien dan geloven.

We naderen de boot. Alles lijkt er nog op en aan te zitten. Pas als we vlakbij zijn, zie ik het. Het hele onderwaterschip is bedekt onder een dikke laag pokken. Reuzepokken. De boot zal minstens vijftig kilo zwaarder zijn, schat ik. Dit krijg je niet met een sponsje schoon. Hier zal een soort beitel of zo voor nodig zijn. Dat wordt een mooie klus…

Ik klim aan boord. Cali vaart weg. Boven de waterlijn ziet alles er nog prima uit. Ik steek de sleutel in het slot en open het luik. Geen gapende gaten, geen grote chaos; alles is keurig.

Ik klim naar binnen en loop naar voren. Ik zet het luik boven mijn kooi open; verse lucht stroomt de boot in. Dan zet ik de Ipod aan. Ik scroll door de nummers. Eindelijk weer mijn eigen muziek. Ik zet een Benjamin Herman album op.

Dan pak ik een glaasje uit de kast boven het aanrecht en haal de luxe fles tevoorschijn – de twaalf jaar oude St. Vincent rum.

Ik installeer mezelf met een paar kussens en mijn glaasje rum in de kuip. Om me heen dobberen zeilboten aan hun ankerkettingen. Iets verderop glinstert de indrukwekkende skyline van Boca Grande in het late avondlicht. Ten noorden daarvan zie ik de enorme koepel van een van de eeuwenoude kerken boven het oude stadscentrum uitsteken.

Een slok rum. Aangenaam trekt de warmte door mijn lichaam. Benjamin’s fluwelen geluid klinkt uit de speakers. Ik neem de Kairos nog eens goed in me op. Alles ziet er prima uit. Ik ben weer thuis.

Villa de Leyva

02-07-2014 18:14

Warm zonlicht spoelt over me heen. Ik leg mijn ereader op de stoel naast me. Naast mijn dampende cappuccino. Uit het café drijft de stem van Sarah Vaughn naar buiten. Ik leun naar achter, tegen de gevel van het café. De zon brandt aangenaam op mijn gezicht.

Ik zit eerste rang.

Voor me loopt het enorme zestiende-eeuwse plein schuin omlaag. Omringd door eeuwenoude wit gestuukte huizen. Waar het dorpje ophoudt, beginnen de bergen. Smaragdgroene joekels die steil de hoogte in klimmen. Daarboven vlekken helderblauwe berglucht tussen dreigende, diepgrijze wolken.

Het lijkt te schemeren. Alleen het plein baadt in zonlicht. Als een toneel in een halfdonkere zaal.

Een handjevol mensen loopt over het plein. Toeristen. Ze lopen onhandig over de onbewerkte stenen van het plein. Alsof ze over een rotsachtig bergpad lopen.

Uit het kerkje naast me verschijnt een kleine begrafenisstoet. Langzaam kronkelt hij de brede treden van de trap af, het plein op. Als een rij reusachtige zwarte mieren, de kist met zich meevoerend.

Verderop lopen een vader, moeder en hun zoontje. Plotseling rent het jongetje bij zijn ouders weg, naar het fonteintje midden op het plein. Hij springt in het kniediepe water van de bak waarin de fontein staat. Even staat hij stil, alsof hij het belang van zijn actie tot zijn publiek wil laten doordringen. Dan begint hij rondjes te rennen. Lachend rent hij langs de rand van de bak, terwijl hij zoveel mogelijk water op laat spatten. Het is alsof de waterdruppels vertraagd door de lucht buitelen, fonkelend in het zonlicht.

Een groep duiven wordt door de begrafenisstoet opgeschrikt. Ze vliegen wild fladderend op. Als een grijze wolk scheren ze een paar keer over het plein. Dan verdwijnen ze tegen de achtergrond van de donkere wolken.

Barichara (of: Rak-e-tak)

28-06-2014 18:32

Uw (nog niet helemaal perfect de Spaanse taal beheersende) correspondent in Colombia keek natuurlijk naar de wedstrijd Colombia-Uruguay. Dat deed hij op het marktplein van het kleine dorpje Barichara.

 

Een groot TV scherm, honderden in gele voetbalshirts geklede Colombianen van alle leeftijden, oorverdovend getoeter, feestschuim, en een steeds verder aanzwellende euforie – dat waren wel zo’n beetje de belangrijkste ingrediënten.

 

Hieronder een fragment van hetgeen uw correspondent meekreeg van het TV commentaar op de wedstrijd.

 

Rakketak!

E-tak.

E-tak.

E-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak!

De bal.

Rakketak-e-tak-e-Tak-e-TAK-E-TAK-e-tak.

Rechts!

E-tak-e-TAK-e-tak-e-TAK-e-tak.

De schoen de bal.

E-tak-e-tak-e-tak-e-tak!

Koffie verkeerd.

E-TAK!

Dames en heren!

E-tak-e-TAK-e-tak.

Ze vertragen.

E-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak.

De koe!

Rakketak. E-tak. E-tak. E-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak.

Historische dag voor Colombia!

E-tak. E-tak. E-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak.

Overtreding! OVERTREDING!

Rakketak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak.

Nederlandse scheidrechter Koooooipers.

De bal.

Rodriguez.

Rakketak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak.

Woorden van de profeet Pekerman.

 

@!&*^%$!!!!!??*#&^!@ [Misthoorn toetert in rechteroor van uw correspondent. Hij hoort een paar minuten alleen een hoge pieptoon.]

 

Colombia speelt HEEL sterk.

Rakketak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak. E-tak. E-tak.

De koe. Rechts. RECHTS! RODRIGUEZ!

 

GOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOAL!

 

GOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOAL!

 

Rakketak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak.

ROOOOO.

DRI.

GUEZZZZZZZ…

Rakketak. E-tak. E-tak. E-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak-e-tak.

 

***

Curacao (of: Men and the Art of Sailboat Maintenance)

17-05-2014 11:20

Ik schrik wakker. Droomde ik het?

Ik spits mijn oren.

Het vertrouwde geluid. Alsof iemand onder de boot luchtzakjes van een rol plasticfolie kapot drukt. Het zijn visjes die zich te goed doen aan de aangroei op de romp. Verder hoor ik niets.

Voorzichtig kijk ik om de hoek, de kajuit in. Het is te donker om iets te zien. Ik laat mijn hoofd weer op het kussen zakken. Ik zal het me wel hebben ingebeeld.

Geen lichte schommeling. Geen zacht klotsende golfjes. Niets. De boot ligt bewegingloos in het water. Alsof hij op de wal staat. Het blijft wonderlijk. Die uitersten. Het ene moment is het een wat groot uitgevallen windsurfplank, wild tuimelend in de wind en golven. Het andere een klein, comfortabel appartement.

Schizofreen.

Net als ik.

 

Ik klim de kajuit uit en ga achter het wiel staan.

Blauw.

En zon.

Verder niets.

Net als gisteren.

En eergisteren.

Ik ben chagrijnig. En duf.

Het is te veel. Te veel wat, dat weet ik niet. Blauw? Zon?

Het maakt niet uit.

In m’n eentje naar Australië zeilen - waar ben ik mee bezig? Ruim twee jaar niet werken. Tegen de tijd dat ik terug kom, kan ik het wel vergeten om mijn bestaan als interimjurist weer op te pakken. Dat leven is dan allang door het afvoerputje weggespoeld. Hoe ga ik ooit nog geld verdienen?

Weer kijk ik om me heen. Niets. Het klopt niet. Volgens de GPS zou Bonaire op 4 mijl afstand moeten liggen. Ik zou het al lang moeten kunnen zien.

Misschien is het het blauw. Er is geen ontsnappen aan. De zee, de lucht, de kussens in de kuip, de grootzeilhoes, de buiskap. Overal dat blauw. Het verblindt me, verstikt me, achtervolgt me.

Ben ik getuige van mijn eigen aftakeling?

Mijn blik glijdt zoekend over de boot. De knop van de autopilot. Knalrood. Een verademing. Ik staar er naar. Alleen dat rood. Verder wil ik niets zien.

Misschien is het zoals bij de theeplukkers. Een zee van groen, in plaats van blauw. Veel plukkers werden na een paar jaar blind. Tot iemand op het idee kwam om hier en daar struiken met felrode besjes tussen de thee te planten.

Na een paar minuten kijk ik op. Onbewust glijdt mijn blik weer langs de horizon.

Daar! Een berg! Schuin vooruit. Ik ga staan en tuur nogmaals naar de horizon. Een heiig waas.

Beeldde ik het me in? Ik zie hem niet meer.

Is dit wat zelfopgelegde eenzame opsluiting op zee met je doet?

 

Een plotseling verschil in luchtdruk. Vlakbij mijn oor. Een zenuwachtig gefladder. Het schiet weg. Van het luik boven mijn bed de kajuit in. Kippevel golft over mijn lichaam. Haartjes springen tintelend overeind. Ik wil me zo klein mogelijk maken. Mijn slaapzak over me heen trekken. Toch kijk ik voorzichtig om de hoek van mijn kooi de kajuit in. Klaar om razendsnel mijn hoofd terug te trekken.

Ze zeggen dat ze nooit tegen je aan vliegen. Vertel dat aan die vrouw in Indonesië, een paar jaar geleden. Zij is aan hun beet overleden.

Gefladder. Bij de kaartentafel.

Verdomme! De bananen. Ik ben vergeten ze uit het fruitnet boven de kaartentafel te halen. Alweer. Rund!

Tegen het vage licht van de beginnende ochtendschemer zie ik een vleermuis de kajuit uit vliegen. Zijn lichaam zo groot als een stevige vuist. Ik pak een tijdschrift dat naast me op bed ligt en gooi het in de richting van het fruitnet. Met een doffe klap valt het op de grond. Het is weer stil. Ze zijn weg. Snel klim ik uit bed. Ik doe het licht aan en loop naar het fruitnet.

Drie bananen. Half opgegeten. De Kairos gereduceerd tot fastfood restaurant. Voor vleermuizen. Geen drive-through, maar een fly-through.

Een rilling rent een paar rondjes over mijn nek. Ik heb het idee dat ze elk moment kunnen terugkomen. Hoe hou ik ze hier weg? Lawaai maken? Wild met mijn armen zwaaien?

Zinloos natuurlijk. Die bananen; ze moeten weg. Zo snel mogelijk.

Ik pak ze op en gooi ze door het openstaande luik op de steiger naast de boot. Als er later vanochtend nog iets van over is, gooi ik dat dan wel weg.

Ik was mijn handig grondig met zeep en klim weer in mijn kooi. Nu maar hopen dat ze niet meer de boot in vliegen.

Door het openstaande luik boven mijn hoofd zie ik de hemel langzaam lichter worden. Een uur of half zes zal het nu zijn. Nog een half uurtje, dan sta ik op. Zal ik vandaag nog een poging wagen met de wc?

 

Zweet drupt van mijn hoofd op de vloer. Het vermengt zich met het zeewater dat uit de leidingen was gelekt.

De schroevendraaier schiet uit de gleuf van de schroef. Tevergeefs probeer ik hem er weer in te krijgen. Ik kan het niet goed zien. Een pijnscheut schiet door mijn rug. Te lang in deze verkrampte positie. Ik moet even mijn rug strekken.

Ik ga staan. Mijn hoofd stotend tegen de haak waaraan mijn zeilpak kan worden opgehangen. Verdomme! Mijn linkerhand glijdt over mijn hoofd. Bloed. Het zal wel. Eerst die schroef vastzetten.

Ik zak weer op mijn knieën en wriemel mijn hoofd weer boven de wc.

De vijfde volle dag al dat ik met deze ellendige klus bezig ben. Weer heb ik de wc helemaal uit elkaar gehaald, schoongemaakt, en weer in elkaar gezet. Net als gisteren. Toen lekte hij nog steeds. Weer heb ik met snel uithardend rubberkit een paar afdichtringen gemaakt waarmee de aansluitingen van de wc leidingen volledig waterdicht zouden moeten worden.

Ik stel de ledlamp op mijn hoofd wat bij. Ja, nu zie ik de schroef goed. Mooi, de schroevendraaier “pakt”. Een paar draaien. Nu zit hij vast.

Met een zucht trek ik mijn hoofd terug. Ik ben kletsnat. Het zal zo’n vijfenveertig graden zijn in deze minisauna.

Ik open het kastje onder de wasbak en zet de afsluiters van de twee wc leidingen weer open. Kastje weer dicht. Even de plassen water met een doekje van de grond vegen. Nog 1 keer een droge doek langs alle leidingen halen. Mooi, nergens meer water te bekennen. Het moment van de waarheid. Een minuut lang trek ik de hendel van de wc pomp op en neer.

Ik hoor geen water druppen. Ik zie geen plasjes ontstaan.

Ha! Na vijf dagen te hebben afgezien in dit lullige hokje. Gerechtigheid! Tevreden duw ik de wc deur open. De relatieve koelte van de kajuit stroomt me als een welverdiende prijs tegemoet. Ik trek de deur achter me dicht. Nee, wacht. Nog 1 laatste controle. Om er helemaal zeker van te zijn. Ik open de deur weer. Nog een keer op mijn knieën.

Mijn hand glijdt langs de eerste leiding.

Droog.

En de tweede.

Hmm. Zou ik deze niet goed hebben gedroogd net? De hand is vochtig. Mijn blik glijdt langs de wc vloer. Een klein plasje. Verdomme! Dat was er net nog niet. Geïrriteerd schiet ik overeind. Weer knalt mijn hoofd tegen de haak. Ik ben er klaar mee. Met een klap trek ik de wc deur achter me dicht.

 

Het vierkant boven mijn hoofd is nu licht. Zes uur dus waarschijnlijk. Meestal sta ik rond deze tijd op.

Ik strek me uit, en blijf liggen. Nog even.

Vreemd. Het is mooi en ellendig. Zoals alles wat met zeilen te maken heeft eigenlijk. Ik vind het prachtig om dingen uit elkaar te schroeven, te begrijpen hoe ze werken, en ze dan – liefst –weer werkend in elkaar te kunnen zetten. Dat mag best tijd kosten. Zelfs een hoop tijd. Maar het moet uiteindelijk wel lukken. Of tenminste niet te vaak mislukken.

De reparatie van de Navtex (apparaat waarmee je tot een aantal mijl uit de kust weerberichten kan ontvangen) is ook al mislukt. Urenlang zoeken op internet om het probleem en de daarbij horende oplossing te achterhalen. Vervolgens drie keer op en neer naar winkels bij Willemstad. Dat shoppen alleen al kostte me anderhalve dag. Soldeerbout kopen. Nieuwe oplaadbare batterijen aanschaffen. Apparaat uit elkaar halen. Oude batterij verwijderen. Nieuwe vast solderen. Boel weer in elkaar zetten en aansluiten. En dan het resultaat:

Nul - het apparaat doet nog steeds helemaal niets.

Ik trek een tweede kussen naar me toe en prop het onder mijn hoofd. Boven me schuift een grote, pluizige wolk gehaast door de helderblauwe lucht. De Tradewinds blazen ook vandaag weer lekker door.

Het hoort er bij. Geen ups zonder downs. Net als de overtocht vanuit Martinique naar Bonaire.

 

Ja, nu weet ik het zeker. Een soort toren. Dat zal de Willemstoren zijn die op de kaart staat aangegeven. Dus toch. Bonaire! Op een kleine drie mijl afstand komt het eiland eindelijk definitief uit de heiige lucht tevoorschijn.

Ik ga achter het wiel staan en ontkoppel de windpilot. Na drie dagen vrijwel nonstop perfect te hebben gefunctioneerd, mag hij nu rusten.

Het leer van het wiel voelt aangenaam in mijn handen. Ondanks de dertig knopen wind stuurt de boot licht. We gaan hard. Zes knopen door het water. Ruim zeven over de grond. Dankzij de stroming. Vrijwel de hele reis vanuit Martinique werkt hij al mee. Ik dacht er zo’n vier dagen over te doen. Het wordt waarschijnlijk net iets meer dan drie.

Mijn relatieve tijdstheorie bewijst zichzelf weer eens voor mij. Het ene moment verschijnt Bonaire aan de horizon, het volgende glijdt de zuidwestpunt van het eiland alweer aan stuurboord voorbij.

Ik gijp.

Voor het eerst in drie dagen niet meer pal voor het lapje. Halve wind. Straks waarschijnlijk zelfs nog even een stukje scherp aan de wind.

Ik aarzel. Het is nog een kleine negen mijl. Ga ik daar het grootzeil voor hijsen?

Eerst maar eens kijken hoe het gaat, zo alleen op de genua. Als het nodig is, kan ik het grootzeil altijd nog zetten.

De grote golven van net zijn verdwenen. Ik vaar nu in de luwte van het eiland. De boot schiet door het gladde water. Iets verderop aan stuurboordzijde is het water vlakbij het strand een adembenemend azuurgroen. Kitesurfers schieten er overheen. Hier en daar bungelt er een als een marionet in de lucht. Daarachter trilt de lucht boven fonkelend witte zoutpannen.

De Kairos raakt steeds meer in haar element. Steeds sneller snijdt zij door het water. Zes komma vijf boat speed. Zes komma acht.

“Jiiiiiii-haaaaa!” schreeuw ik Bonaire van achter het wiel toe.

 

Weer schiet een wolk door het blauwe vierkant boven mijn hoofd. Nog drie dagen. Dan komt Frederik een weekje uit Nederland over. Samen varen we dan naar Bonaire en via Klein Curaçao weer terug. Eindelijk weer zeilen. Ik kan nauwelijks wachten.

Geen ups zonder downs.

Ik moest toch nog maar een poging wagen aan die wc.

Ik klim mijn bed uit en zet wat koffiewater op. Even lekker ontbijten en dan voor eens en voor altijd die wc op zijn knieën krijgen.

You can’t win ‘em all. Maar wel zoveel mogelijk.

Canouan

03-04-2014 16:04

Net was het nog groenblauw. Nu donker grijs. Zo heb ik het water hier nog niet gezien. Een kleur die ik associeer met de Noordzee, kou en slecht weer. Maar nu straalt het een serene rust uit. Alsof de Carieb even lak heeft aan al die mensen die verwachtten zomaar de azuurblauwe ansichtkaart te kunnen binnenwandelen. Alsof ze even een moment voor zichzelf neemt.

De lucht is snel betrokken. Maar de wind is niet toegenomen. Een bescheiden bries. In het oosten zie ik alweer een dunne strook blauwe lucht. In het westen zakt de zon onder het wolkendek. Daar beginnen de wolken te branden.

Ik kijk naar achteren. Het kielzog voert naar Mustique, Bequia en Saint Vincent. Ze zijn allemaal nog duidelijk te zien.

Voor me ligt Canouan. Zeker nog 7 mijl. Voor donker zal ik er niet zijn. Tegen al mijn regels in.

Het zij zo. Op Mustique blijven was geen optie.

Vrijwel geruisloos glijdt de Kairos door het water. Een drie-eenheid: de boot, de natuur en ik. In perfecte balans. Het wiel beweegt licht in mijn handen. Het is niet duidelijk wie wie stuurt.

Ik adem diep in. Nauwelijks hoorbaar fluistert het water tegen de boot. En weer rustig uit. De bries voelt aangenaam op mijn huid.

Nergens liever te zijn dan hier; nu. Dat gevoel. Daarbij verbleekt al het andere.

Vlak voor de boot verschijnt een enorme schildpad uit de diepte. Ik kijk om me heen. Nergens een teken van menselijk leven. Geen boot, geen huis; niets. Alleen de natuur. “Nu” zou net zo goed een paar miljoen jaar geleden kunnen zijn. Misschien lijkt deze schildpad geen oerbeest. Misschien is hij het. Net als die zwarte roofvogels bij de eilanden. Urenlang zweven ze dreigend hoog boven het water. Hun vleugels nauwelijks bewegend. En dan plotseling storten ze in duikvlucht naar beneden. Een plons. Weer een vis minder.

Ik loef een beetje op, zodat ik niet tegen de schildpad aan vaar. Zijn kop schiet omhoog. Als een flexibele, levende periscoop. Hij ziet de boot. En weg is hij. Alleen wat rimpelingen in het water achterlatend.

Wat is het toch? Wat maakt dit zo magisch?

Dit gevoel. Elke keer weer verbaast het me. Het is alsof ik het vergeet zodra het zeil gestreken is. Een genot waarvan ik het bestaan alleen maar vermoed als ik het niet beleef.

Nu is het echter dan ooit. De totale ontspanning. Het een zijn met de natuur en de boot. Het denken. Hallucinatoir en helder tegelijkertijd.

Het is een natuurlijke high. Verslavend. Als je hem eenmaal hebt ervaren, moet je meer. Steeds meer.

Toen ik er de eerste keer over las, kon ik me er niet zo veel bij voorstellen. Die beslissing Bernard Moitessier. De legendarische Franse zeiler deed mee aan de eerste non-stop solorace om de wereld. Eind jaren zestig was het geloof ik. Hij lag op kop. Ver voor de nummer twee. Nog maar een kleine twee duizend mijl te gaan. Het moest heel vreemd lopen, wilde hij de race niet winnen. En toen besloot hij koers te verleggen. Niet meer naar de finish. Hij ging door. Nog een keer de wereld rond.

Nu begrijp ik het.

Ik leg mijn hoofd tegen het gangboord en tuur onder de fok door. Het gaat goed. Op deze koers vaar ik er op een veilige afstand langs; het rotsblok Petit Canouan. Een wolk meeuwen cirkelt boven de grauwe steenmassa. Ze kleuren warm oranje in het late licht. Onder hen duiken de rotswanden van het mini-eilandje de zee in. Golven gooien zich er schuimend op te pletter.

Achter de boot wordt Mustique kleiner. Ik denk weer aan de ontmoeting. Ik glimlach.

 

‘Hi. Can I give you a ride?’

Ik schrik. Je hoort ze niet aankomen, die elektrische karretjes. Net was het hetzelfde verhaal met dat karretje van de Mustique Water Service.

Nu staat er een rood karretje naast me stil. Dit keer niet een met het Mustique Company logo erop. Een mooie vrouw met een enorme zonnebril kijkt me lachend van achter het stuur aan.

‘Sorry, I didn’t mean to scare you.’

‘No, no problem. It’s just that I didn’t hear you coming.’

‘Tell me about it. When I walk around here, I go from one cardiac arrest to the next. That’s exactly why the Mustique Company should allow us to drive normal cars here. No such problem with the sweet sound of a Maserati.’

Ik lach.

‘So, are you up for a ride in this sorry little excuse for transportation?’

‘Absolutely.’

Ik klim naast haar op de voorbank.

Ze steekt haar hand naar me uit. ‘I’m Raquel,’ zegt ze terwijl het karretje geruisloos optrekt.

Ik schud haar hand en zeg: ‘Menno. Nice to meet you.’

‘Minnow?’ zegt ze vragend.

Ze lijkt op iemand die ik ken. Wie?

‘No. M. E. N. N.O. Menno.’

‘How exotic. So, Menno, are you new on the island?’

‘Yes. I just arrived.’

‘Then I suppose you want to see all the sights, right?’

‘Well, to be honest, I didn’t realise there are any special sights. I just thought it would be fun to walk around a bit. You know, get a bit of a feel for the island.’

‘Oh there are special sights here, allright.’ Ze gniffelt. ‘However, they are usually safely locked away behind a fancy fence. You won’t get to see them unless you have the key.’

Ze lacht. ‘ But you could of course start off with the one site that is accessible for everyone. Who knows what that may lead to.’

Ze draait zich even naar me toe, duwt haar zonnebril omlaag en kijkt me met pretogen aan. ‘Have you been to Basil’s Bar yet?’

Eindelijk zie ik het. The Constant Gardner. Die idealistische vrouw van de diplomaat.

Ze schuift haar zonnebril weer terug en kijkt weer naar de weg voor ons.

‘No. Actually, I just arrived on the island,’ zeg ik verward.

‘Perfect. Basil’s it shall be. High time we got ourselves a drink.’

 

Nog een beetje extra mayo. Perfect. Nu op elke helft van het bolletje een blad sla. Daar weer een stuk tomaat op. Dan op elke helft een stuk kaas. Mooi. De helften kunnen op elkaar.

Tevreden kijk ik naar het bruine bolletje op het bord voor me. Een kunstwerk; al zeg ik het zelf.

Ik trek de Cruising Guide naar me toe. Morgen naar Mustique. Eens kijken wat ze daar over melden.

Terwijl ik een hap neem van het bolletje, lees ik over de geschiedenis van het eiland.

“Other rich clients followed suit, including international showbiz and jet-setting celebrities like Mick Jagger, Raquel Welch, David Bowie, etc.”

Raquel Welch.

Stel je voor dat ik haar daar tegenkom.

Terwijl zij net haar oprijlaan uit loopt of zo.

Een harde klap tegen de boot. En nog een. Binnen twee seconden sta ik buiten. Een half omgeslagen knalgele boot schuurt langs de zijkant van de Kairos. Zonder roer en zonder bemanning. Hij wordt door de wind de baai uitgeblazen.

Ik herken de boot. Gisteren had ik hem op het strand zien liggen. Een van de zeilboten die voor lokale zeilraces worden gebruikt.

Nu schuurt ze langs de Kairos. Haar mast dreigt vast te raken in mijn reling. Snel grijp ik de mast en trek de boot ermee overeind. Ik voer hem naar de achterkant van de Kairos; oppassend dat hij niet weer tegen de boot aanklapt.

Uit mijn ooghoek zie ik twee jongens hard deze kant op zwemmen. Als ik hun boot niet had vastgegrepen, hadden ze hem nooit ingehaald. Bovendien was hij dan waarschijnlijk nog tegen allerlei andere voor anker liggende boten aangedreund. Wie weet wat voor schade dat zou hebben veroorzaakt.

Een paar minuten later klampen de jongens zich hijgend aan hun boot vast.

‘Lost something?’ vraag ik ze.

Ze grijnzen schaapachtig. ‘You can let go now, mister.’

Geen dank, denk ik terwijl ik hun boot afduw.

Ik ga op mijn knieën zitten en leun over de reling heen. Geen schade te zien. Maar de boot raakte de Kairos vrij laag boven de waterlijn. Dat kan ik hiervandaan niet goed zien. Ik moet het voor de zekerheid ook nog even vanaf het water controleren.

Ik klim in de dinghy en glij ermee langs de zijkant van de boot.

Shit.

Twee gaten. Je kan er de glasmat zien. Niet best. Verder ontdek ik allerlei krassen op het nog maar drie maanden geleden zo mooi gepolijste polyester.

Eerst nog even snel mijn lunchkunstwerk verorberen? Nee, ik moet meteen achter die jochies aan. Straks zijn ze verdwenen en kan ik er niemand meer op aanspreken.

In stevig tempo roei ik naar ze toe. Ze hebben hun boot net weer op het strand getrokken. Ik trek mijn dinghy ernaast. Er staat een groepje van tien jongens om de knalgele boot heen. Ik vraag ze van wie de boot is. Alle vingers wijzen naar een klein jongetje iets verderop. Een jaar of twaalf, schat ik. Ik loop zijn richting op. Gehaast loopt hij weg, richting het dorp.

Ik loop achter hem aan. ‘Is this your boat?’ vraag ik aan zijn rug.

‘I only sail it,’ zegt hij zonder zich om te draaien. Hij gaat harder lopen. Plotseling blijft hij staan. Vlak voor een man die net het strand op komt lopen. De jongen kijkt hem even aan en tuurt dan bedremmeld naar de grond. Ik herken de man: Alick, de vriendelijke zeilmaker. Bij gebrek aan naaister in Bequia had hij een stuk van een oude bimini op het gat in mijn gescheurde korte broek genaaid.

‘Alick! Is this your son?’

‘He sure is.’

‘We need to talk.’

 

Ik staar naar de fok. Misschien nog iets losser? Van achter het wiel buig ik naar de lier en laat de fokkeschoot aan stuurboord nog een beetje vieren. Een paar dagen geleden nog zaten aan deze kant van de boot gaten in de romp. Inmiddels is alles perfect gerepareerd. Wat een geluk dat het de zoon van Alick was. In twee dagen had hij alles hersteld.

Dat betekende wel twee dagen langer dan gepland in Bequia.

Twee dagen langer om te fantaseren over Mustique.

 

Ik drink de laatste slok bier op en zet het flesje weer op tafel. Ik kijk nog een keer rond. Dit is het dan; Basil’s Bar. Niet erg bijzonder. Beetje afgeleefd. Moeilijk voor te stellen dat dit zo’n beroemde tent is. Het is een beetje… doods. Zoals het hele eiland. Prachtig allemaal: de tennisbanen, paardenweiden, perfect onderhouden lommerrijke kronkelweggetjes langs in weelderige tuinen verscholen kapitale villas. De voorbij zoevende fonkelnieuwe elektrische karretjes van de Mustique Water Service, Mustique Energy Service, Mustique Botanical Service, en weet ik wat voor andere Services. Het overal rondlopende personeel dat alles keurig verzorgt. Maar het klopt niet. Afgezien van het personeel lijkt er niemand te zijn. Degenen voor wie alles zo perfect wordt onderhouden, zijn nergens te bekennen. Verwende kinderen die hun dure speelgoed ongebruikt in een hoek van de toch al bomvolle speelgoedkamer laten liggen.

Ik loop naar de bar. ‘The bill, please.’

‘One beer, right?’ vraagt de barman.

And one imaginary friend, hoor ik hem er in gedachte aan toevoegen.

Ik knik.

‘Fifteen EC,’ zegt de barman.

Ruim twee keer zoveel als op de andere eilanden.

Ik reken af en loop de kroeg uit. Ik moet terug naar de boot. Er zal binnenkort wel iemand van de Mustique Mooring Service langskomen om de mooring fee te innen. Zit er dik in dat die ook twee keer de normale prijs is.

Voor deze ene keer mag het - de 100% budgetoverschrijding. Het Mustique avontuur is nog jong. Het kan nog. Vanavond. Of morgenochtend.

Ik glimlach.

De weg langs het water maakt een flauwe bocht. Er verschijnt een steiger. Die was me eerder nog niet opgevallen. Er tegenover staat een mooi verzorgd houten huisje met een dak van palmbladeren. Er hangt een keurig geschilderd bord met de tekst “Welcome to Mustique”. Daaronder nog een bord. “Mooring Fees”. Mijn ogen glijden er overheen.

Verschillende categorieën.

De prijs is afhankelijk van de bootlengte.

Mooi. Ik heb maar een klein bootje. Met mijn 34 voet zou ik in een gunstige categorie moeten vallen.

Ik zoek op het bord naar “mijn” categorie.

Niet te vinden. 60 voet. Dat is de kortste lengte die ik zie.

Het duurt even voordat het tot me doordringt.

60 voet.

Klein.

“200 EC” staat er achter de categorie voor de “kleine” bootjes. Precies acht keer zoveel als ik normaal voor een mooring betaal.

Er zijn grenzen.

 

De zon is nu onder. Over tien minuten zal het volledig donker zijn. Canouan is inmiddels vlakbij. Ongeveer een mijl nog.

De vorm van de kust is moeilijk uit te maken in de schemering. Vaar ik recht op de rotsen af? Ik zet het wiel vast en ga bij de ingang van de kajuit zitten. Ik pak de Ipad uit de houder aan de binnenkant van de kajuitwand. Het scherm licht op. Niets aan de hand: ik lig keurig op koers. Nog 0,9 mijl te gaan voordat ik bij de ingang van de baai ben.

Terug naar het wiel. Voor de boot zie ik nog maar een klein stuk met schuimkopjes. Daarachter begint de luwte. Dit zeilfeestje is alweer bijna voorbij.

Ik tuur naar de laatste oranje-rode lichtstrepen in het westen.

Ik zou ook die kant op kunnen varen.

Gewoon dit jaar al de Pacific in. Misschien is het nog niet te laat.

De boot is er klaar voor. Ik ben er klaar voor.

Het zou kunnen.

Toch?

Uit mijn ooghoek zie ik lichtjes verschijnen.

Ik moet nu goed opletten.

Dat moet Charlestown zijn. Ik ben dus bij de baai. Er loopt een rif dwars door de baai. Middenin de baai is een doorgang. Die zou door verlichte boeien moeten zijn gemarkeerd.

Ik kijk, maar zie nauwelijks iets. In ieder geval geen boeien. Ook de contouren van de baai zijn niet te ontwaren. Weer zet ik het wiel op de klem. Weer de Ipad er bij.

Nog een kwart mijl, dan kan ik veilig de baai in varen.

Het zeil hangt inmiddels slap. Ik rol het in en zet de motor aan. Kajuit in. Navigatielichten aan en weer achter het wiel.

Duisternis. Nog steeds niets te zien. Ja, lichtjes op de wal. Maar hoe de baai in elkaar zit en waar de boeien liggen, kan ik niet zien.

Ik zet de Iapd aan en leg hem naast me neer. Alleen daarop kan ik zien waar ik ben. Nu maar hopen dat de kaart op de Ipad klopt.

Ik tuur weer vooruit. Bewegen die lichtjes voor me? Is het een boot?

Ik kijk geconcentreerd. Het is niet te zien.

Shit, dit is niet ontspannen. Mijn heilige regel over het niet in het donker een onbekende haven binnenvaren, is er niet voor niets. Had ik toch die EC 200 moeten betalen?

Ik neem nog wat gas terug. Tergend traag vaar ik de baai in.

Plotseling word ik verblind. Een fel licht schijnt recht in mijn gezicht. Een zoeklicht, lijkt het wel. Een paar seconden blijft het op de boot gericht. Dan dooft het. Het kwam uit de richting van die lichtjes die ik net zag. Het zal wel een boot zijn. Hij heeft mij in ieder geval gezien. Nu ik hem nog.

Mijn ogen moeten weer wennen aan de duisternis. Langzaam vaar ik verder de baai in. Volgens de Ipad ben ik nu vlakbij de opening in het rif. Hier zou een verlichte boei moeten liggen. Ik kijk om me heen. Hij is nergens te bekennen.

Op tien meter afstand materialiseert aan stuurboord opeens de boot die mij net verblindde. Mijn handen klemmen het stuurwiel extra stevig vast.

Het gaat goed. We varen parallel. Hij de baai uit. Ik erin. Vlakbij, aan bakboord, herken ik in de duisternis plotseling de vage vorm van een boei. Dat zal hem zijn: de boei die de opening in het rif markeert.

Mooi. Ik zit dus goed.

Ik neem nog wat gas terug. Langzamer kan ik de Kairos niet laten varen. Voor me zie ik hier en daar wat ankerlantaarns bovenin een mast. Dat is het makkelijke werk. De lokale bootjes – die vormen het gevaar. Die zijn vrijwel nooit verlicht en kunnen overal liggen. Vlak voor me ontwaar ik plotseling een vrij grote boot. Geen enkele verlichting. Ik kan er nog net langs sturen.

Daar nog een paar kleine vissersbootjes. En een zeilbootje.

Ik slalom er langzaam tussendoor.

Ik kijk naar het scherm. Volgens de Ipad zouden hier moorings moeten liggen. Aan de mooring - dat lijkt me de veiligste aanpak. In het donker ankeren lijkt me geen goed idee.

Ik tuur geconcentreerd de duisternis in.

Er liggen een paar chartercatamarans. Allemaal netjes verlicht. Ze lijken voor anker te liggen. Nergens kan ik een mooring ontwaren. Voorzichtig vaar ik tussen de boten door.

Shit! Een klein roeibootje verschijnt vlak voor me uit de diepe duisternis. Het dobbert aan een kleine boei. Ik kan nog net op tijd bijsturen.

Weer kijk ik op de Ipad. Ik ben nu het hele “mooringgebied” langsgevaren. Geen mooring te bekennen. Dat ik nergens tegenaan ben gevaren is meer een kwestie van geluk dan kunde.

Dit is gevaarlijk.

En dus?

Ik zucht. Er zit niets anders op. Ik moet ankeren.

Nog een keer check ik de Ipad. Hier zou het moeten kunnen. Voldoende afstand van de kant. Drie meter diepte. Geen rotsen op de kaart aangegeven.

Weer kijk ik om me heen. Voor zover ik ze kan zien, heb ik genoeg afstand van de andere boten.

Goed, hier moet het dan maar gebeuren.

Ik zet de motor even in zijn achteruit en dan in neutraal. De boot dobbert heel langzaam achteruit. Dan loop ik snel naar de boeg.

Het anker plonst in het water. Rustig laat ik 10 meter ketting uitlopen. Vervolgens zet ik de ketting vast en loop weer naar achter.

Motor in de achteruit stand. Rustig gas geven. Meer. Nog meer.

Hij houdt.

Tevreden trek ik de stophendel uit. De motor valt stil.

Boven me fonkelen de sterren. Aan de wal kan ik een paar gebouwen ontwaren. Om me heen een paar boten. Verder is alles volledig donker.

Morgenochtend zal ik pas weten hoe de wereld er uitziet.

Marigot Bay

28-03-2014 19:41

'OK. Ik skype jullie over tien minuten weer. Dan kan ik nu eerst rustig mijn cappuccino opdrinken terwijl jij mamma haalt.'

Ik druk op de rode knop. Schjioenggg! Het bekende skype-geluid. De verbinding is verbroken. Hij was niet geweldig, maar er kon worden geskyped. Voor het eerst in weken. Een luxe, zo'n wifi verbinding. Ik neem een slok. En goede cappuccino. Het paradijs-plus-pakket.

Paradijs - zo wordt Marigot Bay hier overal op St. Lucia geafficheerd. Niet helemaal onterecht. Aan de overkant van de smalle baai wuiven hoge palmen rustig in de ochtendbries. Daarachter klimt de dichtbegroeide heuvelwand steil omhoog. Twee mooie hotels liggen half verscholen in het weelderige groen van de helling.

Rechts van me is het smalste punt van de baai. Daarachter ligt een soort bassin dat omringd is door mangrove bos. Vanuit zee niet te zien en dus vroeger een ideale verstopplaats voor piratenschepen. Nu liggen er een aantal miljoenenjachten aan steigers en wat bescheidenere zeilboten en catamarans aan moorings. 

Watjes. Echte zeilers gaan voor anker.

Voor de zoveelste keer glijdt mijn blik naar links, naar de ingang van de baai. Hetzelfde beeld als net. Vier rustig aan hun ankerketting dobberende boten. De Kairos is er een van.

'Die eikel laat zijn anker zo'n beetje bovenop dat van ons vallen!'

Geïrriteerd kijken Jelmer en ik naar de enorme huurcatamaran. Een klein driftig fransmannetje staat achter het wiel orders te schreeuwen naar zijn bemanning. Heel veel gas vooruit. Dan weer heel veel achteruit. Hij gebruikt zelfs even zijn boegschroeven. Waar is die vent mee bezig? Er is meer dan genoeg ruimte in de baai. Waarom moet hij zo nodig op een paar meter afstand van de Kairos gaan liggen?

Ik staar naar mijn cappuccino. Ik vond dat het niet aan mij was om die Fransman te zeggen dat hij misschien te dichtbij lag. Maar eigenlijk wist ik het wel.

'Menno! Menno! Wakker worden!'

Slaapdronken kijk ik de kajuit in. Jelmer staat in de kajuitopening.

'We zijn los! We drijven naar zee. Die Franse eikel heeft net ons anker losgetrokken en is gewoon weggevaren zonder ons te waarschuwen!'

Ik neem een slok koffie. Dat was de les van Portsmouth: vertrouwen op mijn eigen inschatting.

'No problem! Zis is fine, hierrr! Drop ze anker!'

'But it seems de get deep rather quickly here,' zeg ik.

'No problem. Hier, ze deps is fine. It getz dieper a bit furzer. Ze anker will hold. Ze last few days annozer boat like yourz waz ankered here wiz no problem.'

Ik lig nu vlak achter zijn boot. Dit is de plek om het anker te laten vallen. Ik laat het anker gaan. De vriendelijke Duitser op de boot vlakbij steekt zijn duim lachend omhoog. Heel langzaam dobbert de boot achteruit. Zorgvuldig hou ik de markering die ik op de ketting heb aangebracht in de gaten. Daar gaat de blauwe; 15 meter. Het was 3 meter diep waar ik het anker liet vallen. Dit moet dus ruim voldoende zijn. Ik zet de ketting vast.

Weer naar de kuip. Ik zet de motor in zijn achteruit. Langzaam voer ik het toerental op terwijl ik geconcentreerd langs het frame van het zonnepaneel naar de wal kijk. Nee, we bewegen niet ten opzichte van de wal. Het anker houdt. Mooi! Had die Duitser toch gelijk.

De dieptemeter geeft inmiddels 11 meter aan.

Die Duitser zal wel gelijk hebben; het gaat natuurlijk om die eerste paar meters, vlakbij het anker.

Ik trek de hendel uit. De motor kucht zijn laatste adem uit. Rust.

'If you move a bit further to the back, the wifi connection will be much better.'

De barman wijst naar een tafel vlakbij de bar. Ik aarzel. Daarvandaan kan ik de boot waarschijnlijk minder goed zien.

Ach, ik moet me niet aanstellen. De boot ligt al sinds gistermiddag voor anker. Als het anker niet goed had gelegen, had ik dat allang gemerkt.

Ik pak mijn rugtas, zonnebril en Ipad van de tafel aan de waterrrand en loop ermee naar de tafel bij de bar. Dan loop ik weer terug om mijn cappuccino te halen. Weer wordt mijn blik naar de monding van de baai gezogen. Mijn adem stokt.

Beeld ik me dit in?

Nee!

Net lag de Kairos nog vlakbij die rode boei. Nu ligt ze een stuk verder. Geconcentreerd tuur ik naar de boot. Verdomme, het anker krabt! Ik zie de Kairos langzaam schuin de baai uit bewegen. Ze kan elk moment in het diepe deel komen. Dan remt het anker haar niet meer af. Dan dobbert ze of de zee op, of ze botst op de rotsen aan de overkant van de baai.

Onwillekeurig draait mijn hoofd naar de tafel achterin. Daar ligt het allemaal: mijn rugzak, Ipad, portemonnee.

Geen tijd voor. Elke seconde telt nu.

Terwijl ik naar de steiger ren roep ik naar de barman 'please watch my stuff, my boat is drifting. I have to save it!'

Een seconde later zit ik in de dinghy. In een vloeiende beweging gooi ik het landvast los en duw de dinghy af. Zonder te kijken beweegt mijn hand naar het startkoord van de buitenboordmotor. De hand grijpt in de lucht.

Nee!

Ik had vanochtend bedacht dat het onzin was de motor voor zo'n klein stukje te gebruiken. Nu ik eindelijk weer twee roeispanen had, kon het prima zonder. De motor hangt dus nog aan de reling van de Kairos.

Mijn hart pompt in overdrive. Dit gaat fout. Terwijl ik de roeispanen pak, kijk ik snel om me heen. Nergens iemand in een motorbootje of dinghy te bekennen die me snel naar de boot kan brengen. Zoeken kost te veel tijd. Ik moet roeien.

Met mijn rug naar de Kairos trek ik uit alle macht aan de riemen. Een paar keer schep ik meer lucht dan water. De dinghy draait onbeholpen rond.

Concentreren! Als ik de boel nu verkloot, ben ik de boot kwijt.

Erin. Eruit. Erin.

Nu gaat het beter. De peddels doen wat ze moeten doen. Er zit ritme in. Ik maak snelheid. Snel kijk ik over mijn schouder. Shit! De boot lijkt nu helemaal los. Ze gaat hard richting de rotsen.

Verbeten trek ik aan de riemen. Nog harder dan net. Een, twee. Een, twee.

Ik wist het.

Ik had naar mijn intuïtie moeten luisteren. Niet naar die Duitser. De baai van Portsmouth was mijn laatste waarschuwing. Nu moet ik boeten.

Een, twee. Een, twee.

Ik zie de beelden al voor me. In zeilbladen staan af en toe van die foto's. Een jacht. Schuin op de rotsen of het koraal liggend. Een groot gat in de romp. Wat gescheurde kussens en gespleten houtwerk die als uitgerukte ingewanden uit het gat hangen.

Vermoord door de onoplettendheid van de kapitein.

De rechter riem glipt uit zijn klem en schiet los. Verdomme! Zo gaat het echt veel te lang duren. Ik haal diep adem, dwing mezelf niet om te kijken en probeer de riem weer in zijn houder te krijgen. Maar ik weet wat er achter me gebeurt. De eerste klap tegen de rotsen. De eerste beschadigingen van het polyester. Weer een golf die de boot tegen het steen gooit. Een klein gat. Nog een. Een groot gat. Water stroomt nu hard de boot in.

Eindelijk heb ik de riem weer in zijn houder gefriemeld. Roeien!

Een, twee. Een, twee.

Ik glij nu langs het mooie Amerikaanse zeiljacht. Gisteren, bij het binnenvaren, was het de eerste geankerde boot waar ik langs voer. Ik kijk over mijn schouder. Het lijkt alsof de Kairos niet verder afdrijft. Zou ze al op een rots liggen? Uit alle macht trek ik aan de riemen. Op mijn rechterhand doet een verse blaar pijn.

Het is alsof ik de Kairos voel. Weer kijk ik over mijn schouder. Nog een paar meter. De laatste paar slagen. Dan heb ik de boot vast. In een flits heb ik mezelf met de dinghy langs de rand van de boot naar achter, naar de zwemtrap, getrokken. Even aarzel ik: dinghy laten wegdobberen en meteen de Kairos van de rotsen proberen weg te krijgen? Het landvast in mijn hand maakt al achtjes om de kikker. Mezelf schavend aan de achterstag vlieg ik via de zwemtrap over de achterreling. In een snelle beweging trek ik  de hoes van het stuurwiel. Mijn rechterhand schiet naar de startknop van de motor.

Voorverwarmen! schiet het door mijn hoofd. De dieselmotor moet altijd tien seconden voorverwarmen!

Geen tijd voor.

Ik druk op de startknop.

Liever een beschadigde motor dan een gezonken schip.

Meteen slaat de motor aan. Ik geef stevig gas en draai het stuurwiel weg van de rotsen.

Even beweegt de boot. Dan stopt ze. Ze lijkt vast te zitten.

Ik kijk in het water naast de boot. Het lijkt vrij diep. Ik ren naar de boeg. Meteen is het duidelijk. Het is het anker. De ketting loopt strak gespannen langs de zijkant van de boot naar achter, het water in. Het zit ergens achter de boot vast.

Een extra dosis adrenaline wordt mijn bloedbaan in gepompt.

Ook nog een vastzittend anker!

Dan dringt het tot me door.

De boot is veilig.

Het is hier diep genoeg.

Ze ligt niet op de rotsen.

Hallelujah! Dat anker krijg ik wel los. Ik loop weer naar achter en zet de motor in neutraal.

'Tien minuten zei je! Dat was ruim een uur geleden! Je past je wel erg goed aan de Caribische levenshouding aan.'

'Sorry, pap, er was een klein probleem. Maar dat is nu volledig opgelost.

St. Lucia

14-03-2014 13:34

Mijn overhemd plakt aan mijn rug. Een uur ’s middags is geen handige tijd om buiten rond te lopen. Ik duw de deur open. Weldadige koelte. Achter me klapt de deur weer dicht.

De ruimte is kaal. Een krakkemikkige houten balie, een aan een muur gehangen kaart van het eiland en een televisie. Veel meer is er niet.

Achter de balie zitten twee mensen. Een man en een vrouw. Achter hen is de vloer bezaaid met papierstapels; er lijkt net genoeg ruimte over om tussendoor te lopen.

Blad voor blad bladert de vrouw glimlachend door een grote stapel papieren. Om de paar vellen haalt ze haar vlezige rechter wijsvinger over een vochtige spons die in een speciale houten houder op de balie voor haar staat. Naast haar ramt haar collega grimmig een stempel op het ene na het andere formulier.

De balie is niet erg groot.

De vrouw wel.

Minstens tweederde van de ruimte achter de balie wordt door haar indrukwekkende lichaam in beslag genomen. Voor de man blijft alleen een zielig hoekje over.

‘Good afternoon,’ zeg ik opgewekt.

Aan de muur achter de twee ambtenaren bromt de airco tevreden. De papierstapel van de vrouw ritselt zachtjes. Het stempel van de man knalt met een dreun op weer een formulier.

‘What a day for the English cricket team, playing here on our friendly island,’ zegt de televisie.

Noch het vleesmonument, noch de stempelaar lijkt enig besef van mijn aanwezigheid te hebben.

‘Excuse me?’ probeer ik nog eens.

‘England leads one hundred and fifty-four to one,’ klinkt het uit de televisie boven me.

Ik kijk omhoog. Door de slechte ontvangst lijkt het alsof de wedstrijd in een sneeuwstorm wordt gespeeld.

‘Our team will need to score one hundred and fifty-four points to take over the lead,’ legt de TV commentator uit.

Aan de andere kant van de balie wordt mijn bestaan nog altijd niet erkend.

Ik laat mijn blik door de ruimte glijden. In een hoek van de kamer is een tweede deur. Daarboven hangt een vergeeld stuk papier waarop in verschoten blauw het woord “Immigration” is gedrukt.

Misschien sta ik aan het verkeerde loket?

Aarzelend doe ik een stap in de richting van de deur.

‘No!’ schalt het door de ruimte.

Geschrokken kijk ik naar de balie. De vrouw lijkt niets te hebben gehoord. Zij werkt vrolijk verder. Naast haar kijkt de stempelmeneer mij boos aan. Hij zucht diep en rolt met zijn ogen. ‘First you must complete the forms here,’ zegt hij alsof hij tegen een geestelijk achtergebleven kleuter praat. ‘Only then can you go to immigration.’

‘I’m sorry,’ stamel ik.

‘Hmpf,’ snuift hij terwijl hij geïrriteerd twee carbonvellen tussen een stapel formulieren schuift. Vervolgens pakt hij twee linialen uit een la. Geconcentreerd schuift hij ermee tegen de stapel. Eerst aan de lange zijden; dan de korte. Totdat geen enkel vel ook maar een heel klein beetje uitsteekt. Dan schuift hij de stapel met chirurgische precisie tussen een nietmachine.

Langzaam gaat zijn rechter hand de lucht in. Hoog boven zijn kleine stukje balie wordt de hand tot vuist gebald. Even kijkt hij mijn kant op. Het is alsof hij door mij heen kijkt. Naar een donkere, duistere wereld.

Dan laat hij zijn hand vallen. Met een boze klap landt de vuist op de nietmachine.

Hij pakt de linialen op, trek de la open, legt ze er weer in en schuift hem weer dicht.

‘Here,’ bromt hij. Zonder me aan te kijken schuift hij me het geniete stapeltje papieren toe.

Voordat ik iets kan zeggen dreunt zijn stempel alweer op het volgende onschuldige formulier neer.

Ik bekijk de stapel. Bovenop een wit immigratieformulier. Ship’s name, Date of entry, Home port – de gebruikelijke vragen. Daaronder een roze, en een lichtblauw formulier. Beide identiek aan het eerste. Daartussen twee carbonvellen.

Ik kijk rond.

Nergens een pen te bespeuren.

‘May I borrow a pen, please,’ probeer ik op mijn allervriendelijkst.

Weer geen reactie van de vrolijke vleeshomp.

Misschien is ze doof?

‘Hrrgh,’ gromt de stempelaar. Hij duwt, zonder van zijn stempelwerk op te kijken, een pen mijn kant op.

Ik kijk naar het formulier. Ik moet scherp zijn. Dit is geen moment voor fouten. Geconcentreerd begin ik het in te vullen.

 

Tevreden bekijk ik mijn werk. Drie keer heb ik het nagekeken. Alles is correct ingevuld. In keurig leesbare blokletters. Zelden zal deze humeurige ambtenaar zo’n voorbeeldig ingevuld formulier onder ogen hebben gekregen.

Voorzichtig leg ik het formulier voor hem neer. Meteen graait hij het naar zich toe. Zijn ogen glijden geroutineerd over het vel. Als die van een strenge schoolmeester.

‘Does not exist!’ schampert hij meteen. Hij wappert met het formulier alsof het een vod is. Iets wat meteen de prullenbak in kan.

Ik ben weer dertien. De leraar Duits heeft de nagekeken proefwerken net uitgedeeld. Ik wist zeker dat ik een ruime voldoende had gehaald. “3” staat er bovenaan mijn proefwerk.

Ik neem de man nog eens in me op. Hij is er wel het type voor. Zo een die zich beter voelt naarmate anderen zich slechter voelen. Deze baan biedt hem interessante mogelijkheden.

Het kan haast niet anders: hij gaat het me nog een keer laten invullen.

 ‘I’m sorry, what doesn’t exist?’ vraag ik hem beleefd.

Hij kijkt op. Verbaasd. Alsof hij was vergeten dat ik kan spreken.

‘Koel diew meerin,’ bromt hij.

Ik heb geen idee waar hij het over heeft.

‘I don’t understand.’

‘No, you certainly don’t,’ zegt hij, zijn hoofd meewarig schuddend.

Hij zwijgt even. ‘Koel diew meerin,’ herhaalt hij dan. ‘It does not exist.’

Hij kijk me aan. Zonder dat hij zijn blik van mij afhaalt, gaat zijn linker vinger naar het formulier dat hij met zijn rechter hand in de lucht houdt. Ik buk me voorover, over de balie heen, om te kunnen zien wat hij aanwijst. Vraag 3: “Last Port.”

‘Ah, you mean Cul du Marin,’ zeg ik. ‘That’s the bay I left from in Martinique. I was at anchor. I was not in a port.’

Hij kijkt me al niet meer aan. Met een rode pen wordt er een genadeloze streep door mijn keurige blokletters gezet.

Het is duidelijk. Ik kan weer van voren af aan beginnen. Dit belooft een lange, vermoeiende middag te worden.

Ik kijk de man aan. Zijn pen hangt in de lucht. Besluiteloos, lijkt het wel. Hij lijkt te aarzelen. Opnieuw de formulieren laten invullen? Opnieuw de linialen tevoorschijn halen? Het nietapparaat?

Met tegenzin beweegt hij de pen weer naar het formulier. Er wordt iets boven de doorgestreepte tekst geschreven.

‘Lie. Meerin,’ zegt hij. Hij laat een lange stilte vallen. That’s what the place is called,’ gromt hij me toe. Hij schudt vermoeid zijn hoofd.

‘Koel diew meerin!’ bromt hij tegen niemand in het bijzonder. ‘No such place.’

Geïrriteerd trekt hij de carbonvellen uit de stapel. Met een felle ruk scheurt hij het witte formulier af. Het gaat bovenop een van de stapels op de vloer achter hem. Het blauwe en roze schuift hij over de balie naar mij toe.

‘Im. Me. Gray. Shun,’ zegt hij langzaam en overdreven duidelijk. Hij gebaart met zijn duim naar de deur onder het vergeelde stuk papier. Naast hem is zijn omvangrijke collega onverstoorbaar bezig met haar spons en papierstapel.

 

Ik klop op de deur, open hem en loop de kamer binnen. Weer zo’n kale ruimte. Drie bureaus. Achter twee ervan zit een vrouw. Op de derde hangt een kleine bewaker in een groot uniform.

De dames zijn druk in gesprek. Net als ik de deur achter me wil sluiten, perst de vrouw van de balie zich de kamer binnen.

‘Crazy!,’ zegt de dame aan het bureau vlakbij me. ‘I tell you. All of them.’

‘Indeed,’ beaamt de vrouw aan het andere bureau.

‘Yachties?’ oppert de vrolijke vleeshomp lachend.

‘Of course!’ roepen de twee dames. De bewaker knikt enthousiast.

‘Excuse me,’ zeg ik terwijl ik van de ene naar de andere bureaudame kijk, ‘which of you ladies could help me with these forms?’ Ik hou het roze en blauwe formulier omhoog.

‘I tell you,’ gaat de verste bureaudame verder, ‘the things they come up with.’ Ze laat even een stilte vallen. ‘You wouldn’t believe it.’

‘Pink,’ antwoordt de andere dame.

Ik probeer de blik van een van de dames te vangen.

Maar ze kijken alleen elkaar aan.

‘They understand nothing,’ zegt de verste dame.

De drie dames en de bewaker barsten in lachen uit.

Nog nahikkend zegt de dichtstbijzijnde dame weer: ‘Pink.’

Plotseling draait ze zich naar mij toe. ‘The. Pink. Form. Please.’

Aha.

Ik trek het roze formulier los van het blauwe en overhandig het haar.

‘Blue,’ zegt de andere dame tegen de bewaker.

Ik loop naar haar bureau en overhandig haar het blauwe formulier.

‘Keeroz? Kee? Roz?’ Ze kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Dan kijkt ze beurtelings de anderen aan. ‘Does it mean anything special?’ vraagt ze me opeens vriendelijk.

‘Well actually, yes,’ antwoord ik. ‘Its Greek. The ancient Greek had two terms for time: chronos and kairos. Chronos is regular time; the time you read from the clock. And kairos…’ Ik aarzel even. Hoe leg je dit in twee zinnen uit? ‘Kairos is non-chronological time. The perfect moment. Time as you experience it. You know how sometimes an hour seems to last for ever, while other times it just seems to fly?’

Mijn laatste woorden verdwijnen in een uitzinnig lachsalvo van de vier mensen om me heen.

‘See what I mean?’ proest de dame met het blauwe formulier de anderen toe.

‘Like I told you,’ hikt de dame van het roze formulier.

Ze praten vrolijk door over de waanzin van de yachties. Ik ben weer onzichtbaar.

Na een paar minuten zegt de blauwe dame tegen de vrolijke vleeshomp: ‘thirty EC.’

Ik trek de biljetten uit mijn portemonnee. Dan loop ik naar het bureau van de bewaker. ‘Here you go Ma’m.’ Ik kijk hem aan en overhandig hem het geld.

Het is plotseling doodstil in het kantoortje. De bewaker kijkt me verbouwereerd aan. Dan kijkt hij onzeker naar de drie dames. Die staren mij met open mond aan.

Plotseling begint de vrolijke vleeshomp hard te lachen. ‘Ma’m! Ha! Right back at you, Marcy!’ Haar vele vetlagen trillen als drilpuddingen met haar lachsalvo’s mee. De andere twee dames beginnen nu ook te lachen. Opgelucht gniffelt de bewaker mee.

Marcy zwaait met het blauwe formulier en een klein geel vel. ‘Here’s your copy as well as a receipt. Welcome to the friendly island!’

 

1 | 2 >>