Tarrafal

14-01-2014 00:00

Verlaten. Al jaren, zo te zien. Geen daken meer op de huizen. Gaten in de muren. Het zijn ruines. Indiana van Loon and the lost city of Ribeira Funda.

Ik ga met mijn rug tegen de koele stenen van een afgebrokkelde muur zitten. Onder me beukt de Atlantische Oceaan op de keien van het strand. Een golf breekt en rolt weer van het strand af. Keien rollen er achteraan. Het klinkt als applaus.

Alweer ruim een maand onder weg. Pieken en dalen. Op zee is er geen keus. De pot die moeder natuur schaft zul je eten. Extremen. Het soort dat je nodig hebt om te voelen dat je leeft. Echt leeft. Het is verslavend.

Schuin achter me kruipt de kleine vallei de bergen in. Ingeklemd tussen steile bergwanden. Vlakbij zee staan een paar palmbomen. Daarachter kronkelt een dunne strook groen met het vrijwel uitgedroogde beekje mee omhoog. Nergens is iemand te bekennen.

Het stenen pad waarover ik hierheen ben gelopen, vorkt de vallei in. Ik kijk op mijn horloge. Kwart voor twaalf. Als ik mezelf twee uur de tijd geef om te kijken of ik via deze vallei terug kan keren, heb ik voldoende marge. Dan moet ik voor zonsondergang weer in de bewoonde wereld terug kunnen zijn.

 

Het mooie stenen pad is verworden tot een stoffig, kronkelend bergpaadje. Onder me valt de rotswand steil de diepte in. Ik zie er nu af en toe, tussen de mangobomen en bananenpalmen, een beetje water glinsteren. Boven me zweeft een vogel moeiteloos in de thermiek. Door mijn hoofd zweven flarden zeiltocht.

 

Opeens valt de wind volledig weg. We zitten in de luwte achter de bergen van het eiland San Nicolau. Nog 12 mijl naar Tarrafal, de ankerplaats. Ik had gerekend op nog een dikke twee uur zeilen. Het gaat langer duren. Ik vind het prima. Als de wind zich achter de bergen niet vertoont, kan ik vanavond rustig slapen. In tegenstelling tot de afgelopen nacht bij Boa Vista.

 

De zon is drie kwartier geleden onder gegaan. Het is volledig donker. Ik kijk op de kaart op mijn Ipad. Nog vijf mijl en dan zou ik de zuidpunt van San Nicolau moeten kunnen ronden. Inmiddels geeft de windmeter 34 knopen aan – windkracht 8. Terwijl ik met mezelf discussieerde over de vraag of een echte zeiler voor de laatste 12 mijl de motor aan zet, begon de wind alweer toe te nemen. Mijn stormabonnementje loopt gewoon door.

Ik had het kunnen weten. Het snel afkoelende eiland. De niet afkoelende zee. Na een zonnige dag zal de afgekoelde lucht kort na zonsondergang van de bergen af komen stormen. Precies zoals dat nu gebeurt.

Ik heb er nu geen zin in. Ik ben moe.

 

Manische depressie. Daar heeft het wel iets van weg. Het ene moment schreeuw ik het letterlijk uit van genot. Het volgende wil ik maar een ding: niet op de boot zitten.

 

Ik kijk nog eens goed op de kaart. De ondiepte aan de noordwest kant van Boa Vista begint zo’n halve mijl ten oosten van me. Niet vreemd dus dat ik de golven daar zie breken. Hiervandaan ziet het er spectaculair uit. Zo klinkt het ook. Zelfs op deze afstand.

Schuin voor me ligt de pier. Hij verdwijnt regelmatig in een grote witte watermassa. Ongeveer een mijl ten westen daarvan zie ik een vrachtschip voor anker liggen.

 

‘The swell was terrible on the south-side of the island. I would recommend anchoring north of the island, just below the breakwater.’

Thomas is gisteren met zijn boot uit Boa Vista in Sal aangekomen. Hij helpt me nu het ankerbeslag weer op de boeg te bevestigen.

‘Two days we were rolling around behind our anchor. It was pretty lousy. If I ever go back, I think I’d try anchoring to the north of the small island, behind the breakwater, instead of to the south.’

Ik draai ook de laatste bout stevig vast. Eindelijk is de boot weer vaarklaar. Ruim een week heeft het geduurd. Eindeloze telefoonsessies met watersport winkels in Nederland, de Kanarische Eilanden en Sao Vicente (een van de Kaapverdische eilanden). Steeds weer zou de nieuwe “drive belt” voor de autopilot morgen worden verstuurd. Steeds weer gebeurde dat niet. Vrijdagavond 3 januari had ik hem binnen. Een dag later had ik de autopilot weer helemaal genezen.

Het repareren van het ankerbeslag had meer voeten in de aarde. Vier keer werd het op de boot afgeleverd met de mededeling dat het “tout fiesch” was. Drie keer ben ik teruggegaan naar de werkplaats van de metaalbewerker. Pas de vierde keer was het echt in orde.

 

Mijn blik glijdt langs het ankerbeslag dat nu weer keurig recht op boeg is gemonteerd. Ongeveer anderhalve mijl daarachter ligt de ingang van de haven van Sal Rei op Boa Vista. Het water vlakbij de pier is een woeste witte massa. Iets ten westen van de pier wordt het wit onderbroken door een stuk blauw. Vlak daarnaast plegen de golven zelfmoord op de rotskust van het kleine eilandje voor Sal Rei.

De Kairos wordt weer opgetild door een golf. Het lijkt alsof ze steeds hoger worden. Zes, zeven meter, schat ik ze nu. Vanaf deze hoogte zie ik het duidelijker. Het stuk waar de golven niet breken is misschien honderd meter breed. Dat is te weinig. Een foutje en ik zit of tussen de brekers, of op de rotsen van het eilandje.

De golf rolt door. We zakken weg in het dal. De haven, het eilandje, het vrachtschip - alles om me heen verdwijnt. Er is alleen een golf voor en een achter me.

Ze worden nu echt groter. Ik check weer of mijn lifeline goed vast zit.

 

Met windkracht vier in de rug glijdt de boot heel ontspannen naar Boa Vista. Vanochtend heb ik een beetje gelezen en over het water getuurd. Wat een genot om weer te zeilen.

Een uur geleden heb ik mezelf getrakteerd op een uitgebreide lunch. Een sla van tomaten, paprika, walnoten en feta. Vervolgens twee tosti’s. Als toetje een bakje vruchtenyoghurt.

Rustig zoemt de autopilot naast me. Af en toe klotst het water zachtjes tegen de romp. Metershoge golven, huilende wind, briesend water, totale duisternis, het gevecht tegen de vermoeidheid, blaren van het sturen – de herinneringen aan de oversteek met Marc lijken onwerkelijk.

 
Weer wordt de boot door een golf opgetild. Aan bakboord, pal ten oosten van me, zie ik een golf door de ondiepte worden opgestuwd. Alsof Neptunus een enorme waterballon opblaast. Steeds verder zwelt hij aan. Dit soort golven associeer ik met Hawaï, niet met Boa Vista.

Ik kijk op de dieptemeter. Zestig meter. Een stuk meer dan de tien meter van de ondiepte ten oosten van me. Hier zou ik veilig moeten zijn.

Schuin voor me is alleen nog de mast van het vrachtschip te zien. Terwijl we uit het dal van de golf rijzen, verschijnt de rest van het schip weer. Nu pas herken ik het. Het is het vrachtschip dat vanochtend, tegelijkertijd met mij uit Palmeira vertrok. Vreemd dat het hier, buitengaats, voor anker is gegaan.

Het geluid van de brekende golven in de verte vergezelt de boot al een tijdje. Het klinkt als een soort geroezemoes. Plotseling wordt de volumeknop opengedraaid. Het geluid komt van vlakbij. En niet van bakboord, waar de ondiepte is. Het komt van stuurboord. Mijn hoofd schiet naar rechts. Een paar honderd meter ten westen van me schuimt een omgeklapte golf nog na.

Verdomme! Dit klopt niet. Snel trek ik de Ipad uit het opbergvak. Ik kijk op de kaart. Nee, daar is geen ondiepte. Het is er zelfs dieper. Daar horen de golven niet te breken. Dit is niet goed. Schuin voor me rijst het vrachtschip weer uit een dal op.

Nu begrijp ik het. Het is te gevaarlijk om de haven in te varen. Daarom ligt hij voor anker! Ik kijk nog eens extra goed om me heen. Aan stuurboord zijn de golven groot, maar ik zie ze niet breken. Die golf net moet een uitzondering zijn geweest. Maar het kan snel de regel worden. Ze komen uit het noorden. Ik vaar zuidwest. Aan de zuidkant van het eilandje zou het veilig moeten zijn. De vraag is alleen of ik daar veilig kan komen.

Thomas’ tip, de noordkant onder de pier, is uitgesloten. Ik besluit mijn koers aan te houden tot ik een halve mijl ten westen van het eilandje ben. Dan kan ik zien of er brekers op mijn “pad” zijn. Mocht dat zo zijn, dan zit er niks anders op dan de veilige diepte van de oceaan op te zoeken. Dan moet ik koers zetten naar San Nicolau. Dat is nog eens een kleine 100 mijl; net wat anders dan het ontspannen dagtochtje dat ik in gedachten had.

 

Ik sta stil, haal de rugzak van mijn schouders en trek de waterfles eruit. Na een paar slokken draai ik de dop weer dicht en stop de fles terug in de rugzak. Ik kijk omhoog. De vogel lijkt stil te hangen. Hoog boven mij. Boven de vallei. Misschien kan hij de Kairos zien. Rustig dobberend achter haar anker. Alsof de natuur zich nooit onredelijk gedraagt.

Misschien is dat wel het geheim. Redelijk of onredelijk bestaat niet. De natuur is. Ik kan er van vinden wat ik wil, maar het verandert niets. Ik stel me bloot aan haar grillen. Ik moet ze dus ook accepteren.

 

Ik zet de autopilot uit en ga achter het wiel staan. Mijn blik glijdt naar links. De aanblik van de aanzwellende en vervolgens brekende golven is betoverend. Een Kaapverdische Lorelei. Levensgevaarlijk. Ik trek mijn blik er van af; ik moet me concentreren op het veilig binnenvaren van de ankerplaats.

Aan stuurboord gaat alles goed. Geen brekers. Het eiland is nu vlakbij. Anderhalve mijl ten zuidwesten ervan ligt een rif. Ik zie de witte watermassa duidelijk schuin voor me aan stuurboord. Pal voor me, tussen het eiland en het rif, lijken de golven groot, maar ik zie ze niet breken.

Ik moet nu beslissen.

Het moet kunnen.

Een golf tilt de boot op. Met 8,5 knoop surft de boot er af. Aan bakboord breken de golven op het eilandje. Aan stuurboord zie ik het schuim van de op het rif brekende golven voorbij glijden. Weer tilt een golf de Kairos op. Sneller en hoger dan tot nu toe. Het voelt alsof de golf elk moment kan breken.

Maar het gaat goed.

De golven worden kleiner. We komen in de luwte. Het is nu veilig. Over tien minuten lig ik rustig voor anker.

 

Ik ben nu vlakbij de zuidpunt van San Nicolau. De boot gaat steeds schuiner. Ik heb de kraag van mijn zeiljas tot de rand dicht geritst. Waterslierten slaan in mijn gezicht. De meter tikt nu regelmatig 37 knopen aan. Dat is teveel. Ik moet reven.

Ik ben moe. Meer dan een uur heb ik de afgelopen nacht niet geslapen. Boa Vista staat met stip op 1. Allerlulligste ankerervaring. Die veilige luwte, die was er niet. Harde wind van voren, grote golven van achter. Ze braken net niet, maar tilden de boot steeds weer op en duwden hem naar de kust. Vervolgens werd de boot door de wind weer teruggeduwd. Naarmate de nacht vorderde, ging het anker meer krabben. De afstand tot de catamaran achter mij slonk. Om half zes ’s ochtends begon het gevaarlijk te worden. Als ik te lang zou wachten, zou de Kairos tegen de catamaran aan kunnen klappen.

Er moest iets gebeuren.

Opnieuw ankeren leek me gevaarlijker dan wegvaren. Een kwartier later had ik het anker gelicht. Navigerend op de Ipad probeerde ik weer veilig tussen het rif en het eilandje naar open zee te varen.

Het lijkt dagen geleden, maar was vanochtend. De hele dag heb ik prachtig gezeild. Inmiddels ben ik vlakbij de bestemming. In gedachten lag ik al voor anker. Koud biertje, even snel wat noodles opwarmen, en dan heerlijk slapen.

Het zit er niet in.

Mezelf goed vasthoudend, kruip ik door de sterk hellende kuip naar de lier. Ik haal de schoot uit de klem en hou hem stevig aangetrokken. Terwijl ik de schoot met mijn rechter hand onder spanning houd, klim ik achter het wiel.

Met een dreun klapt de boot op een golf. Een watergordijn slaat me in mijn gezicht. Ik knipper het water uit mijn ogen. Met mijn linker hand trek ik de reeflijn van de rolfok uit zijn klem. Dan laat ik de schoot voorzichtig vieren. Steeds verder. De genua klapt woedend in de wind. Hoe lang voordat hij scheurt? Zo snel mogelijk trek ik de reeflijn binnen. Als er nog maar een klein stukje zeil over is, zet ik de lijn vast in de klem. Vervolgens klim ik weer naar de lier en trek ik het overgebleven restje genua strak. De boot maakt weer snelheid. Hij ligt nu veel rechter. De autopilot hoeft niet meer zo hard te werken als net. Alles is weer onder controle.

De natuur is nog steeds boos. Maar de boot geniet. Ze spuit door het water, lijkt te kirren van genot. We voelen het allebei.

 

De natuur is almachtig. Nu eens verlicht despoot, dan weer tiran. Ik kan alleen maar reageren op haar grillen. Ik - niemand anders. Vluchten is onmogelijk. Maar zolang ik mijn hoofd erbij hou, kan ik haar aan.

 

Ik lik het zout van mijn lippen. Het smaakt goed. Dat biertje en die noodles kunnen nog wel even wachten.

 

Ik sta stil en luister. Niets. Helemaal niets. Perfecte stilte. Ik was vergeten hoe dat klinkt. Boven me hangt de vogel nog steeds onbeweeglijk in de helder blauwe lucht. Het is iets koeler. Beneden me kronkelt de berg de diepte in, naar zee. Verspreid over het diepe blauw liggen korte, dunne streepjes wit.

Noordoost. Twintig knopen schat ik. Ik mis het alweer.