Blog 2015

 

[oktober 2015, Savusavu (Fiji)-Vanua Balavu (Fiji)]

 

Nog zo’n 50 meter. De grens is duidelijk. Wel wind, geen wind. Hier kan ik nog over de reling hangen en als een varende Narcissus naar mijn reflectie staren. Daar zal dat niet meer lukken.

 

Ik kijk op de Ipad. De “track” van mijn vorige poging maakt vlak voor het icoontje van de boot een scherpe 180 graden bocht. Ik kijk weer op. Aan bakboord ben ik nu bijna voorbij de hoge rotswand die steil uit het water omhoog shiet. Daar kwam de klap, drie dagen geleden. Zodra ik de luwte uit was, duwde de wind de punt van de boot weg. Als een grote, onzichtbare hand. Alsof ik werd weggeduwd uit verboden terrein.

 

Een hogere macht?

 

De Lau eilanden, hier in het oostelijke deel van Fiji, zijn pas kort opengesteld voor zeilers. Je komt hier niet makkelijk. Inklaren kan hier niet. En zonder inklaring hier aan land gaan wordt streng beboet. Als je, zoals vrijwel alle zeilboten, uit Tonga aankomt, moet je dus eerst naar een van de 2 hoofdeilanden. Vervolgens moet je dan weer zo’n 100 mijl tegen de wind in boksen om terug te komen naar de Lau eilanden. Voor mij was die tocht de eerste sinds vele duizenden mijlen waarbij ik weer scherp moest varen. Hard werken. Heel iets anders dan het “downwind” zeilen. Maar ik heb het er voor over. Hoe vaak krijg je de kans om terug te gaan in de tijd? Om in een gebied te varen waar men nog leeft zoals eeuwenoude tradities dat voorschrijven?

 

Een heel traditioneel deel van Fiji. Dat hoorde ik van alle kanten. Waar dorpshoofden nog regeren. Waar je als bezoeker toestemming aan het hoofd moet vragen om zijn gebied te bezoeken. Waar je de sevusevu moet doen.

 

Dit is een andere wereld. Misschien bestaan ze hier nog, de hogere machten.

 

Ik kijk de kajuit in. Op de bank liggen de yangonawortels. Klaar om zometeen aan het hoofd van het dorpje Dalaconi te worden aangeboden. Voor de sevusevu.

 

Weer doorloop ik in gedachten het ritueel. Ik moet een lange broek aan. Geen pet op. Geen zonnebril. Mijn rugzak mag niet op de rug, maar moet in de hand. Zodra ik met de dinghy aan land ben gekomen, moet ik naar de Turanga ni Koro, de woordvoerder van het hoofd, vragen. Aan hem moet ik de yangonawortels overhandigen. Hij zal me naar het dorpshoofd brengen. Voordat ik de hut van het dorpshoofd binnen ga, moet ik mijn schoenen uit doen. De Turanga ni Koro zal vervolgens namens mij de wortels aan het dorpshoofd presenteren. Als het hoofd ze accepteert, is alles in orde. Dan kan het ritueel beginnen. De wortels zullen in een van koraal gemaakte bak tot poeder worden geslagen. Aan dat poeder wordt in een uitgeholde kokosnoot water toegevoegd. Het hoofd zal eerst drinken. Dan geeft hij de kokosnoot aan mij. Voordat ik de beker in ontvangst neem, een keer klappen. Dan leegdrinken. Geen spier vertrekken – je mag niet verraden dat het smerig spul is. Nu drie keer klappen. En dan gaat de beker weer naar het hoofd.

 

Ik grinnik. Vroeger moet het nog een stuk lastiger zijn geweest om geen spier te vertrekken. Toen verdween de wortel in stukken in de mond van de dorpsmaagden. Zij kauwden er dan een tijdje op en spuugden hun speeksel vervolgens in een beker. De beker die vervolgens leeg moest worden gedronken.

 

Een lichte duw tegen de boot. Naast me glijdt het eind van de rotswand aan de boot voorbij. Kairos ligt nu vol in de wind. Twintig knopen, zie ik op de teller. Ik stuur een beetje bij en geef wat extra gas. Tegen die 35 tot 40 knopen van vorige keer kon de motor niet opboksen. Ik moest drie dagen wachten tot de wind wat zakte. Nu lukt het wel. Zou dat betekenen dat de stille kracht van Vanua Balavu me nu wel accepteert?

 

De rotswand ligt alweer ruim een mijl achter de boot. Aan bakboord glijdt de Bay of Islands voorbij. Al die verhalen die ik er over hoorde lijken weinig overdreven. Het ziet er inderdaad fenomenaal mooi uit. Net als de andere kant van het eiland. Nabavatu Bay. Waar ik de afgelopen dagen beschutting vond tegen de straffe zuidooster. Moederziel alleen lag ik daar. Omringd door niets dan overweldigend mooie natuur. ’s Nachts was er geen straaltje kunstlicht. Alleen de sterren. En dat magische gevoel. Tot dan toe had ik het alleen midden op zee gehad. Dat gevoel volstrekt alleen op de wereld te zijn. Alleen, maar samen, met de natuur.

 

Ik rond de zuidpunt van Yaniahaloa, het eilandje in de baai van Dalaconi. Een andere boot! Bij het dorpje. Voor anker. Ik ben dus niet de enige zeiler hier op Vanua Balavu.

 

Nu ik niet meer pal tegen de wind in vaar, rol ik de genua uit. Het is nog maar een mijl naar het dorpje, maar als je kan zeilen, moet je zeilen! Goed opletten nu. Dit is ondieper water. Net als bij de meeste eilanden hier in Fiji zijn de kaarten zelden accuraat. Koraal- en rotsblokken staan er vaak niet op. Bij dit soort dieptes kunnen die blokken een abrupt einde aan mijn reis maken.

 

Ik zet de autopilot aan en ga op de boeg staan. Het is elf uur. De zon staat redelijk hoog. Met mijn gepolariseerde zonnebril kan ik goed in het water kijken. Hier en daar zie ik koraalblokken. Het kost me weinig moeite er veilig tussendoor te varen.

 

Een half uur later sta ik aan wal. Kairos ligt zo’n 50 meter van de andere boot vandaan voor anker. Op een steenbodem. Niet ideaal. Maar in deze lichte wind moet het geen probleem zijn. Het is maar voor even. Straks, na de sevusevu, licht ik het anker weer en vaar ik naar de Bay of Islands.

 

Ik kijk om me heen. Net als die boot vlak naast Kairos lijkt ook dit dorpje uitgestorven. Gordijnen bewegen rustig in de wind. Deuren staan open. Maar nergens zie ik iemand. Pas na vijf minuten door deuren en ramen turen, vind ik mensen. Een licht gevoel van plezierige zenuwachtigheid vloeit door mijn lichaam. Nu gaat het gebeuren. De sevusevu. Ik vraag de man die in de deuropening zit naar de Turanga ni Koro. Hij glimlacht.

 

‘Je komt voor de sevusevu?’

 

‘Ja,’ antwoord ik.

 

‘Het spijt me. De Turanga ni Koro en het dorpshoofd zijn naar de sportdag, aan de andere kant van het eiland. Samen met bijna alle andere dorpsbewoners. Ze komen pas laat vanavond terug.’

 

Sportdag? Ik neem de man in me op. Jaar of veertig. Vriendelijk gezicht. Een vrij nieuw Nike T-shirt. Een nog nieuwer uitziende korte broek. Khaki met veel zakken erop. Hip model. Een stuk hipper dan mijn korte broeken. Achter hem zie ik een grote breedbeeld flatscreen TV staan. Niet echt de hypertraditionele wereld die ik me had voorgesteld.

 

Tenzij “sportdag” natuurlijk code is. Code voor een zeer traditioneel evenement. Waarbij overwonnen vijanden met de houten knuppels die ik in alle souvenirwinkels op het hoofdeiland zag, de schedel wordt ingeslagen. Een “sportdag” die wordt afgesloten met een feestmaal. Met grote vuren en minstens zo grote potten. Waarin dan weer die vijanden verdwijnen…

 

De man wijst naar mijn rugzak en kijkt me vragend aan. Ik heb zijn vraag niet gehoord. Ik was verzonken in een niet meer bestaande wereld.

 

‘Sorry, wat vroeg u?’ zeg ik.

 

‘Of daar Yangonawortel in zit.’

 

‘Ja.’

 

‘Laat de Yangona maar bij mij achter. Ik geef het wel aan het dorpshoofd als hij weer terug is. Dan hoeft u morgen niet terug te komen voor de sevusevu.’

 

Hij trekt een smartphone uit een van zijn vele zakken en typt razendsnel een bericht in. ‘Ik stuur het hoofd wel even een sms.’

 

 

***

 

 

 

17 april, 20e dag van mijn oversteek

 

Twintig dagen onderweg inmiddels. Hoe lang heb ik hier niet van gedroomd? De Pacific over. Voor een grotere plas water zal ik naar een andere planeet moeten. Ne plus ultra dus voorlopig.

 

Het heeft me altijd gefascineerd. Hoe zou het zijn, die oversteek? En wat doet het met je, als je zo lang in je eentje vaart?

 

De boeken die ik erover las voedden mijn honger, maar lieten het merendeel van mijn vragen onbeantwoord. Zoals met de meeste grote vragen is er maar een manier om antwoorden te krijgen. Vraag maar aan de mensen van Nike.

 

Wat ben ik blij dat ik het doe. Niet elk moment van de oversteek natuurlijk. Maar wel het grootste deel van de tijd. Die nachten onder de duidelijk zichtbare Melkweg en vallende sterren, de achter de boot oplichtend planktonsterretjes en Bach’s partita’s voor soloviool op mijn Ipod. Met rustige zee en 15 knopen wind vaart de boot niet; ze zweeft. Tussen sterrenstelsels, ergens diep in het heelal.

 

Overdag de eindeloos voorbij glijdende wolkjes, het betoverend blauwe water, de plotseling opstijgende wolken vliegende vissen, die ene haaievin. Alsof alle schoonheid van het universum zich heeft samengebald om mij heen, hier in het ultieme “middle of nowhere”.

 

Natuurlijk is het niet alleen rozengeur en maneschijn. Vandaag staat er weer eens weinig wind. De genua klapt met ziekmakende dreunen van de ene naar de andere kant. Het resoneert door de stagen. Alsof een reus erop tokkelt. Net als een week geleden. Tijdens mijn enige echte “dip” tot nu toe. Veertien dagen onderweg. Ik was er klaar mee.

 

Weer klapt de genua om. Weer die dreun door de stagen. Bijna alsof ik zelf ook een dreun krijg. Elke keer weer. Waar ben ik mee bezig? Moederziel alleen. Geen enkel contact meer met de “echte” wereld. Alleen maar die zee en ik. Elke dag hetzelfde. Steeds meer Groundhog Day. Is dit echt, of beeld ik het me in?

 

Het is een kinderverhaal. Over een jongetje. Elke keer als hij met zijn moeder bij het winkelcentrum is, wil hij in de mechanische zeilboot. Naast de felrode brandweerwagen met de sirene. Voor 1 euro mag hij even op en neer schommelen. Elke keer weer klimt hij in die boot. De mechanische stang schudt het schuitje alle kanten op. Het jongetje vindt het prachtig.

 

En toen was het op een dag echt. De boot een echte boot. In een echte zee.

 

Of niet? Dag in, dag uit zit hij op die boot. Hij schudt alle kanten op. Net als in het winkelcentrum. Zit er gewoon een langere mechanische arm aan vast? En die zee en lucht. Zijn die wel echt? Is het niet gewoon een special effects show die in een "loop" op een scherm om hem heen wordt geprojecteerd? Het apparaat stopt niet meer. Hij is opeens een volwassen man. Met een baard. Is deze wereld echt? Kan hij nog terug?

 

De genua klapt weer terug. Weer die ziekmakende klap. Maar ik kan het hebben. De dip was na ruim een dag alweer voorbij.

 

Altijd. Je kan altijd nog terug, realiseerde ik me al snel. Maar dit, dit avontuur kan niet altijd. Dat moet je pakken. Het komt niet vanzelf. Eigenlijk geldt dat voor bijna alles in het leven wat echt de moeite waard is, bedenk ik me. Als je wacht tot het zich bij jou aandient, kan je lang wachten. Ik moet denken aan die mooie titel. Op jacht naar het leven. Het boek van Erik Hazelhoff  Roelfzema. De Soldaat van Oranje begreep het.

 

Ik kijk om me heen. Geen idee hoe lang ik heb zitten mijmeren. Kairos maakt nu weer een beetje vaart. De genua klapt niet langer om. Ik kijk op de meters. De wind is toegenomen. Vijftien knopen. Vier knopen snelheid over de grond. Veel te weinig. Ik begrijp het niet. Het lijkt alsof de boot de laatste paar dagen steeds trager vaart. Sleept er iets achter de boot aan? Heb ik stroom tegen? Het log vertelt het me niet – het werkt al dagenlang niet meer. Al drie dagen vraag ik me af wat er aan de hand is. Al drie dagen aarzel ik.

 

Moet ik overboord gaan?

 

Ik drink de laatste slok koffie op.

 

Ik ben er klaar mee. Ik moet het weten. Dan maar als haaienaas fungeren. Hangt er iets aan de kiel of zo?

 

Ik kijk om de boot heen. Het water is helder. En blauw. En leeg.

 

Ik ga bijliggen, bind mezelf met een touw aan de boot, zet mijn duikbril op en ga op de zwemladder staan.

 

Weer kijk ik rond.

 

Geen vin te bekennen.

 

Ik laat me in het water zakken.

 

Adrenaline kolkt woest door mijn aderen. Ik heb het idee dat er elk moment een Great White uit de kilometers diepte onder me tevoorschijn kan flitsen. Mijn blik schiet onrustig rond. Onder me, links, rechts? Nee, niets te zien. Alleen maar glashelder water.

 

Eindelijk durf ik even naar de romp te kijken. Vraag beantwoord. Hij is volledig bedekt met een dikke laag plasticachtige, half doorzichtige stronkjes van 2 a 3 cm lang met aan het eind een soort bloempje. Het lijken wel tulpjes. Alsof het onderwaterschip met een hoogpolig tapijt is bedekt.

 

Ik sleep een complete onderwaterkwekerij mee! Geen wonder dat de boot zo traag is. Dit florafeestje zal me zeker een knoop snelheid kosten. Waarschijnlijk is dit ook waarom het log niet werkt. Het zit in een woud ingebouwd. 

 

Snel klauter ik weer aan boord.

 

Langzaam zakt mijn hartritme weer.

Wat nu? Schoonmaken? Durf ik het aan om lange tijd rond te zwemmen onder de boot? In mijn hoofd speelt de dreigende soundtrack van Jaws. Kunnen hier niet elk moment haaien verschijnen? Ik zie de scene van de film Kon Tiki weer voor me. Op het vlot. Hier op de Pacific. Even lekker zwemmen. En plotseling was het vlot omringd door enorme haaien.

 

Ik schud mijn hoofd. Onzin. Tot nu toe heb ik een keer een haai gezien. Een kleintje. Bovendien is dat alweer ruim twee weken geleden. Het is simpel: of ik accepteer deze rem op mijn snelheid, of ik doe er iets aan. Hoe veel erger zal het nog worden? Dit is het resultaat van een kleine 3 weken. Ik zit pas iets over de helft van de afstand. Als het zo doorgroeit, zit er straks meer massa in de flora die ik meesleep, dan in de boot zelf. Verdomme! Praktisch nieuwe antifouling! Profouling zullen ze bedoelen.

 

De wind is inmiddels weer ingekakt. Nog maar 7 knopen. De zee is rustig. Proberen de weergoden me wat te zeggen?

 

In het opbergvak achter de kuipbank glinstert hij in het zonlicht. De Grote Schraper. In Cartagena gekocht om de waanzinnige aangroei op de romp te bestrijden.

 

Weer tuur ik even over zee. Dan grijp ik de schraper. Ik heb er geen zin in – die floraverstekelingen gaan niet mee naar de Markiezen. Ze moeten weg.

Ik bevestig een lijn langs stuur- en bakboord. Hij loopt in lussen, zodat ik me vanuit het water overal makkelijk aan de boot kan vasthouden. Dan bevestig ik een andere lijn aan een kikker en knoop het uiteinde om mijn middel. Duikbril op. Schraper in de hand. Weer kijk ik naar het water. Dan grijp ik het mes dat aan de stuurkolom is bevestigd. Ik weet het: heel realistisch is het niet. Maar zo kan ik me, al is het maar in theorie, verdedigen.

 

Gaan!

 

Weer pompt de adrenaline door mijn aderen. Weer schiet mijn blik alle kanten op.

 

Niets dan glashelder diep blauw.

 

Schrobben maar.

 

De golven rollen de boot alle kanten op. Ik moet uitkijken dat ik mijn hoofd niet hard tegen de romp stoot. Voorlopig gaat het goed. Terwijl ik om de paar seconden het blauw om me heen aftuur naar haaien, wordt de romp schoner. De aangroei laat makkelijk los. Alleen de onderkant van de boot is lastig. Als ik onder de boot duik, moet ik uitkijken dat ik de boot niet op mijn kop krijg - letterlijk. Als dat gebeurt, ben ik buiten westen en is dit avontuur snel voorbij. Opeens begrijp ik het fietshelmpje dat ik aan boord van een zeilboot zag - een boot die geen fiets aan boord had.

 

Ik ben inmiddels bij het log aangekomen. Het is helemaal volgegroeid. Geen wonder dat hij het niet doet. Ik probeer het schoon te krijgen, maar dat lukt niet goed. Jammer, maar het is te gevaarlijk om hier veel tijd aan te besteden.

 

Een uur later klim ik weer aan boord. De romp is nu weer redelijk schoon. Wat een hoop rotzooi kwam eraf. Dit moet schelen in snelheid.

 

Ik zet de zeilen weer goed. Inmiddels staat er 15 knopen wind. Gespannen kijk ik naar de snelheidsmeter. 5,2! Het scheelt minstens een knoop! Op de 1.600 mijl die ik nog te gaan heb, levert me dat al snel 2 dagen tijdswinst op.

 

Goed bezig, al zeg ik het zelf.

 

 

 

2 april 2015, 5e dag van de oversteek, vijftig mijl voor de kust van Peru

 

Tonnen wegen mijn oogleden. Loodzwaar zakken ze dicht.

Even maar, denk ik.

 

Mijn hoofd stoot tegen het stuurwiel. Ik schrik wakker.

Een paar seconden? Een minuut? Langer?

Ik heb geen idee. Ik kijk om me heen.

Hetzelfde als net. Vissersboten. Overal om me heen zie ik hun lichten. Een paar mijl hiervandaan schat ik. Maar die zijn zo overbrugd. Een uurtje slaap, misschien minder. Dan kan ik al bovenop een vissersboot of net zitten. Ik kan het niet riskeren. Slapen mag simpelweg niet meer. Zelfs niet heel even.

De vierde nacht al dat ik dichtbij de kust vaar. Verre van ideaal. Zeker als solozeiler. Kustvaren betekent weinig of geen slaap. Weinig, als er geen clear and present danger is. Dan kan de wekker worden gezet. Elke 20 minuten. Zo ben ik de afgelopen drie nachten doorgekomen. Ik heb die nachten een beetje wekkerslaap kunnen pakken. Veel te weinig.

Vannacht zit zelfs dat er niet in. Ik kijk op mijn horloge. Vijf over twee. Nog zo’n vier uur tot het licht wordt.

Een golf spoelt over het voordek. Water spat in mijn gezicht. Vannacht is de wind, na 4 dagen lichte wind, eindelijk toegenomen. Van tien tot twintig knopen. Nog steeds uit het zuiden. Een paar uur geleden heb ik het grootzeil en de genua gereefd. Inmiddels is de wind verder toegenomen. Ik kijk op de windmeter: dertig knopen.

De zee begint ruw te worden. Golven beuken op de boeg in. De ene na de andere. Genadeloos. Telkens weer galmt de klap na in de verstaging. Alsof een reus met zijn knoestige vingers mijn stagen tokkelt. Telkens weer vraag ik me af hoe lang ze het nog volhouden.

Een tik tegen de romp schrikt me op. Aan bakboord. Ik zie het voorbij glijden. Een lichtje. Een van de vele die ik net aan de horizon zag. Van de vissersboten. Maar het is geen vissersboot. En het is niet aan de horizon. Het lichtje zit op een boei. Een boei die nu langs de romp van mijn boot glijdt.

Terwijl de adrenaline door mijn aderen kolkt, kijk ik om me heen. De relatief veilige wereld van net is in een klap verdwenen. Vervangen door een andere, gevaarlijke.

Overal om me heen die lichtjes. Niet ver weg, maar vlakbij. Ik ben omringd door visnetten!

De boei is alweer achter de boot. Aan stuurboord zie ik de andere boei dobberen. Ook met een zwak lichtje. Ook al achter de boot. Kennelijk ben ik over het net heen gevaren zonder erin vast te raken. Misschien ben ik al eerder door andere netten heen gevaren.

Tot nu toe heb ik geluk gehad. Dat kan elk moment veranderen. Bij dertig knopen wind en een ruwe zee in een visnet vastzitten. Dat lijkt me een behoorlijk gevaarlijk scenario. Daar moet ik niet in terecht komen.

Snel rol ik de genua in.

Het grootzeil is een stuk lastiger. Dat kan ik niet zo 1-2-3 strijken. Dat kost tijd. Dan kan ik niet sturen en boeien ontwijken. Bovendien moet de motor dan aan. Als ik dan weer over een net vaar, kan het in de schroef verstrikt raken. Dan ben ik mijn motor kwijt. Dan wordt het echt gevaarlijk. Nee, ik moet proberen om alleen op het grootzeil zo snel mogelijk uit dit nettenlabyrint te ontsnappen.

Ik tuur om me heen. Overal die lichtjes. Onmogelijk om in te schatten hoe ver weg of dichtbij ze zijn.

Ik pak de marifoon. ‘Barco de pesca. Barco de pesca. Barco de pesca. Aqui el velero Kairos, Kairos, Kairos.’

Ik wacht.

Niets.

Weer probeer ik het.

Weer niets.

Verdomme! Doodleuk vele kilometers aan net uitzetten en dan niet eens op oproepen reageren. Wat een klootzakken.

Ik kijk geconcentreerd rond. Lijkt het maar zo, of is dat ene licht aan bakboord sterker dan de anderen? Zou dat de vissersboot zijn waarachter dit net hangt?

Weer tuur ik ingespannen die kant op. Het lijkt alsof er geen kleine lichtjes tussen mij en het grote licht zijn. En… het is bezeild. Ik besluit langzaam die kant op te varen. Misschien dat ze wel reageren als ze me zien.

 

Half vier, zie ik op mijn horloge. Het gaat tergend traag. De vissersboot lijkt dezelfde kant op te varen als ik.

Steeds kijk ik weer naar de lichtjes. Verbeeld ik het me, of komen ze dichterbij? Ja, ik weet het zeker; overal om me heen komen ze dichterbij. Verdomme; de vissers halen hun net binnen en ik zit er middenin!

Weer probeer ik ze op te roepen. Weer geen reactie.

 

Vijf voor vier. Ik ben nu nog maar een paar honderd meter van de vissers verwijderd. Ik zie ze op hun boot staan. Wild zwaai ik met mijn zaklantaarn, hopend hun aandacht te trekken. Ondertussen probeer ik ze voor de zoveelste keer op de marifoon op te roepen.

‘Si,’ klinkt het opeens nors uit de marifoon.

Ik probeer de visser uit te leggen dat ik op zoek ben naar de “uitgang”. Hij begint heel snel en geagiteerd te praten.

‘Un poco mas despacio, por favor,’ zeg ik. Ik voeg toe dat ik niet zo goed Spaans spreek. Hij reageert niet meer. Duidelijk geen tijd voor, en zin in zeilers.

Dan zoeken ze het maar uit. Ik ben kapot. Ik hou dit niet uren vol. Als ik een keer over dit net heen kon varen, dan hopelijk ook een tweede keer. Maar het moet zeilend, niet op de motor. Zeilend is de klapschroef ingeklapt en loop ik weinig risico dat hij verstrikt raakt.

Maar wat nou als de boot wel vast komt te zitten?

Hoe meer snelheid ik heb, hoe groter de kans dat ik vrij kom.

Snel rol ik de genua uit.

Waar ga ik er doorheen?

Ik neem aan dat de netten achter de boot worden aangetrokken. Als er een opening in het net is, zal die vlak voor de boot moeten zijn.

Daarheen zet ik dus koers. Nu maar hopen dat de vissersboot niet opeens zijn snelheid opvoert, zodat we botsen. Met goed zeemanschap heeft deze actie niets te maken. Maar ze laten me geen keus.

Vlak voordat ik voor de vissersboot langs vaar, beginnen de vier mannen op de boot wild te gebaren. Ze wijzen naar achter; ze willen dat ik achter hun boot langs vaar. Opeens zie ik het net lopen. Vlak voor mijn boeg. Ik ruk het wiel naar bakboord. Ik mis het visnet op een paar meter. Een gijp. Gelukkig gaat het goed. Dan vaar ik achter de boot langs.

Geen net.

Ik ben ontsnapt. 

 
 
Bahia de Carraquez, 6 maart 2015
 

Esmeralda, oftewel de springplank.

Vanaf dit dorpje zet ik me af voor de grote sprong. Dit zijn de laatste mensen die ik de komende maanden zal zien. De laatste restjes civilisatie. Na dit voor Panamese begrippen al afgelegen eilandje, is er alleen nog zee.

Ik draai de boeg in de wind en loop naar het voordek. Als ik de klem losdraai, ratelt de ketting slaafs achter het anker aan het water in. Dan loop ik weer naar achter en zet de motor uit.

Over het water drijft een diepe dreun naar de boot. Alsof heipalen de grond in worden geramd.

Maar er wordt niet geheid in Esmeralda. De meeste huisjes hebben waarschijnlijk überhaupt geen fundering. Spaanplaat en zinken dakplaten. Dat is het wel zo’n beetje.

En hier en daar een hele krachtige stereo.

Over het water dreunen de basnoten van salsanummers me tegemoet. Drie verschillende nummers blèren tegen elkaar in.

Wat een contrast met de afgelopen dagen. Voor anker in onbewoonde stukjes paradijs. Soms lagen er twee of drie andere boten. Soms was ik de enige. Gisteren bijvoorbeeld. Moederziel alleen in de monding van een prachtige rivier, Rio Cacique. Geen spoor van de mens te bekennen. Alleen de natuur. Zoals die al miljoenen jaren was.

Een van de salsanummers klinkt opeens een stuk harder. Nauwelijks een seconde later worden ook de twee andere volumeknoppen een stuk verder open gedraaid. Ik kijk weer naar het dorpje. Zouden ze bang zijn dat ik de drievoudige salsa niet goed kan horen?

Ik ben weer terug in de civilisatie. Latino civilisatie. Om de een of andere reden kan die niet zonder muziek. Snoeihard denderende muziek. Liefst zoveel mogelijk verschillende nummers door elkaar heen.

Hoe vaak ben ik de afgelopen maanden niet in een café geweest waar de TV en stereo tegelijkertijd aan stonden. Beide zo hard mogelijk. En beide op een muziekzender afgestemd. Vanzelfsprekend niet dezelfde. Ik kon het niet aan. Ik werd er schizofreen van. De Latino klanten en het personeel deed het niets. Wat is dat toch? Zouden ze de voorkeur geven aan etablissementen met meerdere, tegelijkertijd spelende, nummers? Zou hun brein zich anders hebben ontwikkeld doordat ze van jongs af aan met een muziekbrei zijn geconfronteerd? Zouden ze tegelijkertijd van beide nummers genieten? Of kunnen ze de muziek die ze niet willen horen gewoon “uitzetten” in hun hoofd? Een van de Grote Latijns Amerikaanse Mysteries…

 

De kinderen zwaaien me vanaf het strand uit. Het afscheidscomité van Esmeralda. Een groot deel van hen begeleidde me door het dorpje. Ze lieten me zien waar De Kraan stond. De enige in het dorp met drinkbaar water.

Met de steeds zwaarder voelende jerrycan strompelde ik terug naar het strand. Tien kinderen voor me. Net zoveel achter me. Een paar waren bij de dinghy achtergebleven.

‘We hebben hem voor u bewaakt,’ zeiden ze toen ik wilde vertrekken. ‘Dat is natuurlijk niet gratis,’ maakte de dapperste onder hen me duidelijk. Zijn collega-bewakers keken me hoopvol aan. Ook de leden van mijn wandelescorte leken zich opeens van nieuwe mogelijkheden bewust te worden.

‘Dat begrijp ik,’ zei ik. ‘Het lijkt me niet meer dan terecht dat ik jullie betaal voor het bewaken van de dinghy.’ De gezichten van de bewakers lichtten op. Die van mijn wandelescorte betrokken. We hadden bij de dinghy moeten blijven, zag ik ze denken. ‘En,’ ging ik verder, ‘mijn gidsen moet ik natuurlijk ook betalen.’ Nu had ik alleen nog maar fans om me heen. ‘Maar hoe doen we dit?’ vroeg ik. ‘Ik heb niet genoeg munten om jullie stuk voor stuk te betalen.’

Op slag betrokken alle gezichten weer. Na een korte, bedrukte, stilte zei een van de kinderen: ‘Ik ben de oudste. Als u mij geld geeft, verdeel ik het onder iedereen hier.’

 

Ik kijk achterom, naar het strand. Er wordt enthousiast gezwaaid. De dienstensector is hier nog goed betaalbaar. Een dollar lichter vaar ik naar de Kairos.

De boot glinstert in het koperen namiddaglicht. Kairos en het Grote Blauw – veel meer zal ik de komende tijd niet zien. Hoe lang? Anderhalve maand? Twee?

Mezelf weer eens demonstrerend hoe dom het is om een volle jerrycan zonder lier aan boord te hijsen, donder ik twee keer bijna met de jerrycan in het water. Na een tien minuten durend gevecht, lukt het me eindelijk de jerrycan uit de dinghy aan boord te tillen. Met de lier was het moeiteloos in 3 minuten gebeurd. Ik neem me voor dat dit echt de laatste keer was dat ik het zo doe.

Met deze jerrycan is de watervoorraad weer op peil. Eten heb ik meer dan genoeg. Ik kijk naar het zuiden. Naar het eindeloze blauw.

Morgen kan ik vertrekken.

Ben ik er klaar voor?

Weer schiet die vraag door mijn hoofd. Zoals al zo vaak de laatste maand.

Ja!

Hou toch eens op! Hoe vaak ga ik mezelf die vraag nog stellen?

Maar is het wel verantwoord om morgen te vertrekken?

De stem in mijn hoofd vraagt onverstoorbaar door.

Dat is een lastigere.

Ik had verwacht hier internet aan te treffen. Mijn laatste weerbericht is alweer 5 dagen oud. Het voorspelde voor de komende dagen een bescheiden windje uit het Noorden. Klopt dat nog?

Dat is de grote vraag. Er bleek geen internet in het dorp te zijn. Ik kan dus ofwel terugzeilen naar de dichtstbijzijnde plek met internet, ofwel zonder recent weerbericht vertrekken. Terugzeilen betekent 30 mijl tegen de wind en stroom in gaan. Dat kost me zo twee dagen. Waarschijnlijk levert dat me kennis op die ik nu al heb: dat de wind rond de tien knopen en uit Noordelijke richting zal zijn. Zoals al weken het geval is.

Terwijl ik uit de dinghy klim, schud ik mijn hoofd. Nee, dat slaat nergens op. Ik moet gewoon morgen vertrekken.

 

Plotseling ben ik wakker. De boot rolt nog steeds behoorlijk. Een val slaat om de paar seconden tegen de mast. Ik kijk op mijn horloge. Twee uur ‘s ochtends. Nog vier uur. Dan ontbijten, anker lichten en… vertrekken.

Echt vertrekken.

Is het wel zo’n goed idee? Stel dat zich nu plotseling een sterke depressie ontwikkelt op mijn route. Dan vaar ik hem nietsvermoedend tegemoet. Zonder weerbericht vertrekken – niet echt een voorbeeld van goed zeemanschap.

Ik ga rechtop zitten en steek mijn hoofd uit het luik. De leeggelopen dinghy ligt in het zilveren maanlicht op het dek. Inmiddels droog. Morgenochtend kan ik hem in zijn hoes proppen en benedendeks opbergen.

Als ik morgen vertrek.

Ik kijk naar Punto Coco, een mijl verderop. De zuidelijkste punt van Isla Rey. Daarna alleen nog zee. Heel veel zee.

Ik ga weer liggen.

Ik weet het niet. Verdomme.

 

In het Oosten perst de zon zich door de horizon. De dinghy is inmiddels opgeborgen. Ik heb al ontbeten. Alles is klaar voor vertrek.

Ik kijk weer naar Punto Coco. En de zee daarachter. Spiegelglad. Er staat vrijwel geen wind.

Wat gaat het worden?

Ik stel de beslissing nog even uit. De grote knoop kan net zo goed over een kwartiertje worden doorgehakt. Nu eerst anker lichten.

Ik hijs het grootzeil. Dan loop ik naar de boeg en trek de ankerketting in. Als het anker is binnengehaald, loop ik weer naar de kuip. Ik draai het wiel naar stuurboord. De boot valt af. Het zeil vangt een beetje wind. Nauwelijks merkbaar beweegt de boot vooruit. Vervolgens rol ik de genua uit. Er staat net genoeg wind om hem te vullen.

Dus… Waarheen?

Weer kijk ik naar het Zuiden. Dan draai ik mijn hoofd naar het Oosten. De richting waar de boeg nu heen wijst.

Het is niet verantwoord. Ik moet een recent weerbericht hebben. Kairos heeft gelijk. We moeten terug. Om het eiland ten Oosten van ons heen, en dan naar het Noorden. Tegen wind en stroom in.

De dichtstbijzijnde dieselpomp is 80 mijl hier vandaan, in Panama City. Daar ga ik niet naar terug. Aangezien ik alle diesel die ik nu aan boord heb nodig heb voor de oversteek, kan ik niet terug motoren. Die 30 mijl naar de wifi gaan me een hele hoop tijd kosten.

 

De zon begint al behoorlijk te branden. Het log geeft een snelheid van 0,3 knopen aan. De genua klapt lamlendig van stuur- naar bakboord. Ik rol hem in. Achter me ligt Isla del Rey. Niet meer dan anderhalve mijl weg. In anderhalf uur ben ik vrijwel niets opgeschoten.

Dit slaat nergens op. Als ik dan toch moet dobberen, dan tenminste met de stroom mee. Dan maar zonder weerbericht.

Ik pas de koers aan. In de verte zie ik opeens een zeil. Ik pak de verrekijker. Een cat. Een grote zo te zien. En… hij gaat naar het Zuiden. Ha!

Ik pak de marifoon. ‘Catamaran heading South nearby Punto Coco. Catamaran heading South nearby Punto Coco. This is sailing yacht Kairos, Kairos, Kairos.’

Na een korte stilte komt de marifoon tot leven. ‘Kairos, this is Lazy Jack.’

Tien minuten later heb ik recente informatie over het weer. En een nieuwe Belgische vriend. Lazy Jack is onderweg naar de Galapagos eilanden. Volgens de voorspelling zal er de komende 24 uur zo’n tien tot vijftien knopen wind uit het noorden staan. Daarna neemt de wind waarschijnlijk af.

Nu heb ik geen enkele reden meer om niet te gaan. Dit is het. Ik spring.

 

De spaghetti kookt. Ik druk de stopwatch in. Dan klim ik weer de kuip in. Dat is niet makkelijk. De boot ligt behoorlijk schuin en de golven zijn het afgelopen uur hoger geworden. Bovendien zwalkt de boot. Er staat teveel zeil op. Dertig knopen geeft de windmeter aan. Ik had al een tweede rif in het grootzeil gezet. Maar de genua moet nu ook nog verder worden gereefd. Anders kan de windpilot het niet aan.

            Een grote golf duwt de boot uit koers. De windpilot stuurt de boot nu opeens scherp de wind in. Ik moet hem loskoppelen en zelf sturen. Anders gaat het fout. Shit! Recht vooruit zie ik – precies op ramkoers – een vissersboot. De klassieke grap. Het alles-in-een pakket: eten op het vuur, boot op ramkoers, zeil dat moet worden gereefd, en een ruwe zee.

            Bizar, schiet het door mijn hoofd. Na zo’n 3 uur dobberen, de eerste dag, trok de wind aan. Al snel tot twintig knopen. Ruime wind. Ideaal. Bovendien begon de stroom opeens sterk mee te lopen. De afgelopen drie dagen is de gemiddelde snelheid niet onder de 5,5 knopen gezakt. Ik vaar regelmatig 8 knopen – idioot hard voor mijn boot. Het gaat als een speer. Volstrekt tegen mijn verwachting (en die van het weerbericht) in. Weer blijken de voorspellingen waardeloos te zijn. Ergens moet iemand zo langzamerhand eens worden ontslagen, zou ik denken.

       Ik klem het stuurwiel vast en zet de autopilot aan. Gelukkig! Hij houdt mooi koers. Vervolgens reef ik de genua. Dan kijk ik weer om me heen. De vissersboot heeft zijn koers aangepast. Voorlopig geen aanvaring.

Snel klim ik weer de kajuit in. Tien minuten, tweeëndertig seconden staat er op de stopwatch. Tweeënhalve minuut te lang. Snel draai ik het gas uit.

Dat wordt een zompige spaghettiprut.

 

De zee is spiegelglad. Om de boot heen springen manta’s uit het water. Met een doffe plons landen ze. Een acrobatische show. Voor mij alleen.

Vijf uur dobber ik nu rond. Geen wind. Alleen een beetje stroom mee. Het plan is inmiddels gewijzigd. Ik sla “linksaf”. Ecuador, niet de Markiezen wordt mijn volgende stop. De windpilot doet vreemd. Af en toe klemt hij. Dan stuurt hij niet meer goed. Even dacht ik erover om op volle zee te proberen hem uit elkaar te halen, op zoek naar het euvel. Maar al snel besloot ik dat dat een weinig intelligent plan was. Ik zou vrijwel zeker onderdelen in zee kwijtraken. Dan zou ik nog verder van huis zijn. Nee, ik moet naar een haven. Of een goede ankerplaats. Doorzeilen met alleen mijn autopilot is onverantwoord. Die vertrouw ik ruim 3.000 mijl sturen niet toe. Hij is alleen bedoeld om kortere stukken te sturen. Een paar uur. Niet een paar weken. Alleen de windpilot kan dat aan. Maar dan moet hij wel goed werken.

       Ik kijk om me heen. De manta’s hebben hun show beëindigd. Er is alleen nog die spiegel. Het ene blauw dat het andere reflecteert. Er glijden wolken over het wateroppervlak. Er is opeens geen zee meer. Alleen nog lucht. Kairos glijdt door een blauwe lucht met hier en daar een wolk.

 

Tien uur dobber ik nu rond. Het is mooi geweest. Tijd om de motor aan te zetten. Nu ik toch naar Ecuador ga, mag er best worden gemotord. In Ecuador kan ik mooi bijtanken. 

       Ik zet de motor aan. Op 1.300 toeren haal ik een snelheid van 3,5 knopen. Prima. Nog 180 mijl te gaan. Het hoeft niet snel.

Omdat ik van plan was direct naar de Markiezen te zeilen, heb ik geen informatie over Zuid Amerikaanse havens en kusten verzameld. De vraag waar ik precies heen moest in Ecuador was dus niet zo 1-2-3 te beantwoorden. Totdat ik bedacht dat ik in Panama een oude gids van alle belangrijke havens ter wereld uit de vuilnis had gevist. Een 15 jaar oud exemplaar. Het zag er nog goed uit. Zonde om in de vuilnis te laten verdwijnen. Ik had het dus aan boord opgeborgen. Die gids leerde me dat Salinas waarschijnlijk de beste haven is om heen te gaan. Althans, dat was 15 jaar gelden het geval. Nu maar hopen dat dat nu nog steeds zo is.

 

Eindelijk is er weer een beetje wind. Jammergenoeg is hij gedraaid. Ik zal de laatste 90 mijl naar Salinas moeten kruisen. In de verte is de kust van Ecuador al te zien. Dit laatste stuk vaar ik parallel aan de kust. Na zes dagen zee, weer land. Vreemd, ik zat er net lekker in – in het ritme. Slapen, zeilen, eten – het ging allemaal perfect. Eigenlijk baal ik er van dat ik nu alweer moet stoppen. Maar goed, er is ook een zonnige zijde. Ik heb besloten dat ik, nu Vrouwe Fortuna me naar Ecuador dirigeert, de gelegenheid moet benutten door naar de Galapagos eilanden te gaan. Niet met de boot, maar vliegend, vanaf het vaste land.

 

Terwijl ik naar de kust tuur, zie ik opeens een zeil. Ik pak de verrekijker. Een cat. Een hele grote. Het zal toch niet?

“Kairos, Kairos, Kairos. This is Lazy Jack, Lazy Jack, Lazy Jack.”

De kapitein van Lazy Jack vertelt me dat ze twee dagen gelden zijn aangekomen in Ecuador. Ze wilde er tanken en vervolgens doorvaren naar de Galapagos eilanden. Maar omdat er een enorme papierwinkel en hoge kosten verbonden waren aan het verkrijgen van toestemming om te tanken, zijn ze maar weer vertrokken. Zonder te hebben getankt. Ik vertel hem dat ik naar Salinas onderweg ben.

‘Niet doen!’, roept hij. ‘Salinas is de speeltuin van de Ecuadoriaanse rijken en dus idioot duur. Je kan veel beter naar Bahia de Carraquez gaan. Veel goedkoper en heel vriendelijke mensen. Bovendien is het dichterbij.’

 

De boot rolt behoorlijk. Ik strek me uit. Echt uitgeslapen voel ik me niet. Ik had me een betere nachtrust voorgesteld bij de eerste nacht voor anker. Ik klim mijn kooi uit en klauter de kuip in. Het is net licht. Anderhalve mijl verder is de monding van de rivier. Daarnaast ligt Bahia de Carraquez. Dankzij de GPS coördinaten die ik gisteren van Lazy Jack ontving was het makkelijk te vinden. De kapitein had me gewaarschuwd dat ik de rivier alleen met een loods kon opvaren; het was een labyrinth van zandbanken. Toen ik gisteren vlak voor zonsondergang aankwam, was het te laat om een loods op te roepen. Ik moest dus buitengaats voor anker.

Ik kijk om me heen. Vanaf zee zie ik een paar vissersbootjes richting de monding varen. Ik klim de kajuit weer in en roep op de marifoon de loods op. Geen enkele reactie. Vijf minuten lang probeer ik het. Dan geef ik het op. Ze reageren niet. Misschien is vandaag een vrije dag. Ik moet iets anders verzinnen.

De vissers!

Snel klim ik weer de kuip in. Een van de vissersboten is vlakbij. Ik begin druk te zwaaien. Het bootje draait mijn kant op.

Als ze vlakbij Kairos dobberen vraag ik de twee vissers in het bootje hoe ik de loods kan oproepen.

‘Niet nodig,’ zegt de grootste van hen, ‘u kunt ons gewoon volgen. Wij kennen de rivier op ons duimpje. We gaan u wel voor.’

‘Dat zou geweldig zijn,’ zeg ik. ‘Maar weet u zeker dat u de aanloop voor jachten kent? Ik steek 1 meter 85 diep; een stuk dieper dan een vissersboot.’

‘Maakt u zich geen zorgen, wij weten precies hoe we moeten varen.’

 

Aan stuur- en bakboord van me breken golven op de zandbanken. Ik kijk weer op de dieptemeter. 3 meter. Niets aan de hand. Voor me gebaren de vissers dat ik harder moet varen. Ze willen naar huis.

Zou het veilig zijn? Weten ze echt wat ze doen?

Ik kijk naar de snelheidsmeter. Drie knopen. Als ik met deze snelheid op een bank loop, is er niet veel aan de hand. Met een hogere snelheid is de kans op schade veel groter. Aarzelend breng ik min hand naar de gashendel. Net als ik gas wil geven, dreunt er een schok door de boot. Heel even maar. 1,90 staat er op de dieptemeter. De kiel heeft even een bank geraakt. Shit!

Meteen neem ik gas terug. Met nog maar twee knopen snelheid volg ik de, steeds drukker gebarende, vissers. Ik probeer ze met gebaren duidelijk te maken dat ik net een bank heb geraakt. Ze lijken me te begrijpen, maar gebaren vervolgens meteen dat ik meer gas moet geven. Zou dit de enige bank zijn?

Weer een schok. Kort, maar onmiskenbaar. Weer schampte de kiel de bodem.

En weer.

Verdomme! Net over de schrik van mijn “gebroken” kiel heen gekomen, en dan laat ik Kairos weer over zandbanken stuiteren.

Weer een dreun.

Ik zet de motor in neutraal. Licht tikt de kiel tegen de zandbank. Shit! Wat te doen? Omdraaien, terug naar de ankerplaats en alsnog op de loods wachten? Dikke kans dat ik dan alleen nog maar in ondieper water kom. Misschien kom ik dan wel vast te zitten. Die vissers varen dan natuurlijk gewoon door. Nee, dat lijkt me niet handig. Ik moet door. Dan maar heel langzaam.

Ik geef weer een beetje gas.

Voor me staan de vissers geïrriteerd te gebaren. Als ik niet oppas, laten ze me hier achter. Dan heb ik echt een probleem. Ik probeer ze duidelijk te maken dat ik weer een bank heb geraakt en dat ik nu langzaam achter ze aan vaar.

Drie meter vijftig geeft de dieptemeter opeens aan.

Laat het nu voorbij zijn, denk ik.

Vier meter.

Het gaat de goede kant op. Ik geef een klein beetje meer gas.

Vijf meter.

Nog wat extra gas.

Vier.

Drie veertig.

Drie.

Ik neem gas terug.

Twee.

Nee he!

1,90.

Aargh.

1, 80.

Het staat er echt. Maar de boot beweegt nog. Ik heb niets gevoeld. Anderhalve knoop snelheid staat er op de meter.

1,70.

De boot mindert snelheid. Nog maar 1 knoop. Het begint te dagen. Modder. De kiel ploegt nu door drab heen. Ik geef een beetje extra gas, totdat de snelheid tot anderhalve knoop is toegenomen.

Langzaam ploegt Kairos door de riviersmurrie.

1,65.

1,80.

1,90.

3,10.

We zijn de hoek om. Nu zitten we echt op de rivier, niet langer in de monding. Kairos maakt weer wat meer snelheid. Ver voor me gebaren de vissers dat ik dicht langs de kant moet varen.

Terwijl de diepte toeneemt tot 8 meter voer ik de snelheid op. De afstand tussen de vissersboot en Kairos neemt weer af.

 

‘Hier,’ gebaren de vissers.

Tussen de stuk voor stuk bezette moorings en de brug. Hier kan ik veilig ankeren.

Ze dobberen inmiddels langszij. Ik bedank ze hartelijk. Ze knikken, weinig enthousiast. Dit grapje heeft ze veel te veel tijd gekost. Ze hadden al lang thuis kunnen zijn. Ze willen wegvaren. Ik roep dat ze nog even moeten wachten; ik heb nog wat voor ze. Ik duik de kajuit in en kom vervolgens met een fles Panamese rum tevoorschijn. Hun gezichten lichten op. Bij nader inzien toch niet zo erg om wat later thuis te komen. Breed grijnzend varen ze weg.

 
 
 
 

Shelter Bay, 28 januari 2015 - The Panama Shuffle

 

‘Can you weld these two parts together?’ vraag ik de man die in de werkplaats achter de marina aan het lassen is.

‘Sure, no problem. I can have it ready by tomorrow afternoon. It will cost you thirty dollars.’

‘Deal,’ zeg ik tevreden.

Ik leg de twee stukken van het biminiframe in de werkplaats en kijk er nog even naar. Wat een briljante deal.

In Bocas del Toro had ik voor dertig dollar een biminiframe van een Amerikaan overgenomen. De afmetingen van de buis waren, op de breedte na, perfect. In Bocas had ik een stuk uit het midden gezaagd, zo dat de buis exact de juiste afmetingen voor mijn boot had gekregen. Zo hoefde ik in Shelter Bay alleen nog maar de twee stukken aan elkaar te laten lassen, een doek door een zeilmaker te laten maken en twee bevestigingspunten te vinden waarmee het frame op de reling kon worden bevestigd.

Tevreden staar ik naar de twee stukken frame. Ik heb het, al zeg ik het zelf, goed geregeld. Nog maar een paar uur geleden uit Bocas hier in Shelter Bay aangekomen, en morgen is het frame al klaar! Perfect. Zo kan ik de zeilmaker morgenmiddag een offerte laten uitbrengen voor het biminicanvas. Met een beetje mazzel is de bimini dan voor het eind van deze week helemaal af. Dan kan ik nog een beetje aan de Caribische kant van Panama rondvaren voordat ik half februari het kanaal door ga. Die twee weken die ik had uitgetrokken voor het regelen van de bimini was veel te veel.

 

***

 

Ik kijk weer naar de twee bevestigingspunten voor het frame. Ze zitten keurig op de reling gemonteerd. Vlakbij het stuurwiel. Ze lijken me verwijtend aan te kijken. Bevestigingspunten die niets bevestigen.

Die bevestigingspunten, dat had het lastige deel moeten zijn. In Bocas del Toro waren ze niet in de juiste maat te krijgen. Volgens de mensen daar zou het ook lastig worden om ze in Colon of Panama City te vinden.

Het bleek geen enkel probleem. De dag nadat ik uit Bocas del Toro in Shelter Bay Marina was aangekomen, had ik ze in Colon gekocht.

Alweer twaalf dagen hier in de marina. Nog geen stap verder. Eerder minder ver. De Panama Shuffle – een stap vooruit, drie achteruit.

Op de tweede dag hier in Shelter Bay ging ik weer naar de lasser. Om mijn gelaste frame op te halen. Er was niet veel meer van over. Rond de plekken die aan elkaar hadden moeten worden gelast, zaten allerlei gaten. En klodders slordig gesmolten staal. Sommige met scherpe punten. Ideaal om biminicanvas mee kapot te maken.

Het frame kon naar de schroothoop. Die lasser had geen idee waar hij mee bezig was.

En weg was het goedkope frame dus op dag twee. Ik was weer terug bij af.

Over dus naar Plan B: het via de marina regelen.

Voor twee honderd dollar kon de marina een roestvrij stalen frame voor me bestellen. Binnen twee dagen zou het er zijn.

Prima, een stuk duurder dan Plan A, maar wel mooi snel. Zo kon alles nog steeds voor het eind van de week geregeld zijn. Ik bestelde het meteen.

Dat is inmiddels alweer bijna twee weken geleden.

Al dagenlang begint mijn dag met een bezoek aan het marinakantoor. Meteen nadat ik door de deur ben gewandeld, zet de marinameneer een meelevend gezicht op. ‘I’m so sorry. For some reason they haven’t been able to deliver it yet. But don’t worry, I’m sure they will deliver it tomorrow.’

‘I think it would be a good idea if you would call them to doublecheck,’ antwoord ik dan pro forma.

‘Sure. No problem. I will call them later today. Don’t worry.’

En zo werden dagen weken.

 

Maar eergisteren was er een doorbraak.

Tot dan toe weigerde de marinameneer me te garanderen dat het frame er de volgende dag werkelijk zou zijn. Eergisteren was alles anders. Hij keek me opgewonden aan. Hij had net met ze gesproken. Het was 100% zeker. Ze kwamen het frame de volgende ochtend voor half tien afleveren. Hij garandeerde het.

‘So I can let the sailmaker come by at 10:00 tomorrow morning to take the measurements for the bimini canvas?’

‘Absolutely!’

‘You are 100% sure?’ vraag ik wantrouwend. ‘The sailmaker lives two hours drive away from here. He will be coming just for me. I cannot ask him to come here unless it is completely certain the frame will be here. He cannot take his measurements without it.’

‘I understand. Don’t worry. I guarantee the frame will be here by then.’ Hij lacht me breed toe. Heel anders dan anders. Hij gelooft er nu zelf ook echt in.

 

Er wordt op de romp geklopt. Ik kijk op mijn horloge. 09:30. Ongelooflijk! Stipt op tijd. Gelukkig! Zo kan ik het frame nog snel bevestigen voordat de zeilmaker arriveert.

            Ik klim de kuip in. Als ik om de hoek van de buiskap kijk, zie ik geen frame.

‘Bonjour!’ zegt de franse zeilmaker vrolijk.

Ik leg hem uit dat het frame nog niet is afgeleverd, maar dat gegarandeerd elk moment zal worden. Ik zeg hem dat ik wel even naar het marinakantoor loop. Waarschijnlijk staat het daar op me te wachten.

 

‘I’m so sorry!’ roept de marinameneer als ik het kantoor binnenloop. ‘The tube bending machine broke down, so they couldn’t finish the frame yesterday. They had to take it to Panama City. They will deliver it to you tomorrow. Guaranteed!’

 

And my granny grows spinach on the moon. 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
Shelter Bay - Isla Linton, 30 januari 2015
 

Eindelijk! Weer zeilen!

Ik gooi het laatste landvast los en ren naar het eind van de vingersteiger. Snel spring ik op de boot en klauter achter het wiel. Stevig gas achteruit voordat de wind vat op de boot krijgt. Soepel draait de boot achteruit de box uit. Ik geef gas vooruit. Rustig varen we naar de uitgang van Shelter Bay Marina.

Twee weken ben ik hier hard bezig geweest met de voorbereidingen voor de Grote Tocht – het oversteken van de Pacific. De bilgepomp heb ik gerepareerd, de carburateur van de buitenboord motor schoongemaakt, de ruddersensor is gefixt, alle door corrosie aangevreten contactpunten van de navigatieapparatuur zijn vervangen, de helft van de ankerketting voor mijn tweede anker heb ik afgezaagd en weggegeven (onnodig extra gewicht), er zitten nieuwe olie- en dieselfilters op de motor, ik heb de impeller vervangen, er zit nieuwe olie in de motor en saildrive, ik heb al een eerste ronde “groot proviand inkopen” gedaan, ik heb al het papierwerk voor de tocht door het kanaal af, ik ben als “linehandler” met een andere boot het kanaal doorgegaan, enz., enz. Altijd weer verbaast het me hoeveel tijd al deze zaken kosten. Een nadeel van het solozeiler zijn – de taken kunnen niet worden verdeeld.

Zo langzamerhand begin ik het idee te krijgen dat de boot er bijna klaar voor is. Maar hoe zit dat met mij? Het is bijna alsof alle voorbereidingsdrukte van de afgelopen weken als afleiding fungeerde. Ik had geen tijd om na te denken over wat de Pacific voor mij zal betekenen, om me af te vragen of ik er klaar voor ben.

Kairos vaart de marina uit. We varen nu op het grote, door een pier beschermde, voorportaal van het Panamakanaal. Hier waait het een stuk harder. Harder dan ik dacht. En volgens oude traditie harder dan was voorspeld. Vijftien was er voorspeld. Achtentwintig staan er op de teller. En ik ben nog niet eens op open zee.

Dit kan weleens een pittig dagje zeilen worden.

Mooi.

Goede training voor boot en schipper. Een test. Werkt alles inderdaad?

Ik kijk vooruit. Nog ongeveer 2 mijl vlak langs de pier voordat ik bij de vaargeul en de uitgang ben. Toch altijd spannend, met al dat vrachtverkeer van het Panamakanaal. Ik neem wat gas terug en zet de autopilot aan. Snel loop ik naar voren om de landvasten en stootwillen los te halen en op te bergen. Als ik weer terug in de kuip ben begint de boot te draaien. Hij vaart recht op de stenen blokken van de pier af.

Nee he! Niet weer!

Snel zet ik de autopilot uit en neem het wiel in de hand. Terwijl ik bijstuur kijk ik naar het scherm van de autopilot. De kompaskoers klopt niet.

Verdomme!

Ondanks de nieuwe contactpunten van de autopilot! Hoe kunnen ze nu alweer vies zijn?

Ik kijk om me heen. Kan ik hier veilig het dashboard loshalen en de contactpunten schoonmaken? Of moet ik terug naar de marina?

Ik zet de motor heel langzaam en klem het wiel vast. Dan controleer ik de kaart. Geen ondieptes aan lij. Aan loef de pier. De vaargeul is nog ongeveer anderhalve mijl hiervandaan. En, zo vlak achter de pier is het water mooi vlak.

Zou dus moeten kunnen. Terug naar de marina voelt als een capitulatie. Dat gaan we niet doen. Straks op de Pacific moet ik ook alles op het water kunnen fixen.

Ik loop weer terug naar het wiel en stuur een beetje bij. Dan zet ik het wiel weer klem. Snel duik ik de kajuit in. Met twee schroevendraaiers en wat schuurpapier kom ik terug. Ik schroef het dashboard los en maak de contactpunten met het schuurpapier schoon. Ondertussen loop ik een paar keer heen en weer naar het wiel om bij te sturen. Echt ontspannen klussen, is dit niet.

Tien minuten later zit het dashboard weer vastgeschroefd. Vol verwachting zet ik de autopilot aan.

Niets veranderd. Er klopt nog steeds geen bal van de koers.

Is het elektronische kompas misschien kapot? denk ik.

De wind fluit door de mast. Dertig knopen geeft de windmeter nu aan.

Met een niet-werkende autopilot vertrekken, lijkt me niet verstandig. Moet ik toch terug naar de marina?

Ik kijk vooruit en aarzel even. Nee, eerst nog proberen of ik het kompas kan repareren. Er is nog voldoende afstand tot de vaargeul.

Langzaam dobberen we op een enorme gele boei af. Vlak daarachter liggen een paar vrachtschepen voor anker. Ik stuur een beetje bij en zet het wiel dan weer klem. Dan klim ik weer de kajuit in. Voorzichtig haal ik het tegen de scheepswand bevestigde kompas los. Ik draai het een paar keer 360 graden, terwijl ik naar het scherm van de autopilot kijk.

We varen nu naar het Noorden. Het kompas denkt daar anders over. 180 graden, oftewel Zuid, staat er op het scherm.

Heeft het kompas zichzelf “omgedraaid”? Ik bevestig het ondersteboven. Zou dit werken?

Snel weer de kuip in. Ik kijk rond. De boot dreigt weer eens tegen de pier aan te varen. Ik stuur bij. Vervolgens vaar ik langzaam een rondje, terwijl ik het scherm van de autopilot in de gaten hou. De koers verandert continu, in gelijkmatige stappen. De contactpunten moeten dus schoon zijn. Het aantal graden waarmee de koers verandert, lijkt ook te kloppen.

Ik denk na.

Eureka!

De beginwaarde klopt niet! Het is alleen een kwestie van het kompas herijken! Ik leg de boot weer op koers. Stuurklem vast en dan de autopilot herconfigureren.

Een minuut later is het probleem opgelost.

Mooi! De eerste test doorstaan.

Ik kijk over de boeg. De pieropening begint nu behoorlijk in de buurt te komen. Door die smalle opening stomen alle joekels die van en naar de Pacific varen.

Ik zet de autopilot aan en pak de marifoon. Bij de Cristobal Port Control check ik of ik toestemming heb om zometeen door de opening te varen.

‘Yes, sir, you may proceed. Have a good day,’ zegt de perfect Engels sprekende man van Port Control.

Mooi. Snel nog even op de AIS kijken wat het vrachtverkeer om me heen doet. Toch altijd veel makkelijker (en dus veiliger) dan met het blote oog.

Vanachter de kaartentafel, zet ik het scherm van de computer aan. Op het scherm zie ik vlakbij de opening in de pier het icoon van mijn boot. Dat is het. Op het scherm is geen enkele ander boot te zien.

Nee, he! Na de autopilot, heeft nu ook de AIS besloten er de brui aan te geven.

Het zij zo. Dan maar met het blote oog. Hiervoor ga ik niet terug naar de marina. Dit regel ik later wel.

Ik schakel het scherm uit en klauter weer naar buiten. De boot ligt nog keurig op koers. De autopilot werkt nu prima.

Ik kijk goed rond. Een zie ik er. Een groot vrachtschip dat vanaf de sluizen komt. Ik moet makkelijk de opening uit kunnen zijn voordat hij er doorheen vaart. Verder zie ik geen boten naar de opening varen.

Inmiddels zijn we vlakbij de opening. Het water is hier een stuk ruwer – golven rollen door de opening naar binnen. De wind en golven duwen de boot terug. We gaan steeds langzamer.

Ik voer het toerental op.

Het maakt nauwelijks iets uit. Twee knopen geeft de snelheidsmeter aan. De boot rolt alle kanten op. Grote golven beuken vlakbij op de pier kapot. De waterdruppels spatten in mijn gezicht. De wind schommelt nog steeds rond de dertig knopen. Pal van voren. Tegen die wind en golven in is het lastig vooruit komen.

Vijf minuten beukt de boot tegen het natuurgeweld in. Water spuit over het dek. Ik kijk opzij. Het vrachtschip komt hard deze kant op. Het gaat nog spannend worden.

Kairos ligt nu in de pieropening. Aan weerszijden exploderen grote golven op de betonblokken. Tergend traag kruipt de boot vooruit. Ik kijk achterom. Nog zo’n twee honderd meter tot het vrachtschip. Moet net kunnen.

Ja, we zijn erdoor! Meteen val ik wat af. Weg van de opening en het grote monster dat in mijn nek hijgt. Op de windmeter zie ik tweeëndertig knopen staan. Uit het noordoosten. De golven zijn pittig, zo’n drieeneenhalve meter hoog en kort achter elkaar.

 

Tien minuten later heb ik een gereefd grootzeil en genua gezet. De wind is nog steeds hard, 30 knopen – windkracht 7. Bovendien vrijwel uit de richting waar ik heen moet. De 30 mijl die vandaag op het programma staan worden er dus een stuk meer - ik moet kruisen.

Het vrachtschip is alweer bijna uit zicht verdwenen. Moeiteloos kliefde haar boeg door de golven. Met vijftien knopen snelheid. Het schip rolde niet, leek zich niets van de elementen aan te trekken. Kairos wel. Ze beukt door de golven. De klappen sidderen door de boot. Waterslierten waaien over het gangboord. Af en toe moet ik onder de buiskap duiken om een overslaande golf te ontwijken. Een licht gevoel van zeeziekte steekt de kop op.

Stel je voor dat ik dit een paar weken op de Pacific heb? Kan ik dat aan? Ik heb mezelf steeds voorgehouden dat ik klaar ben voor de tocht. Maar is dat wel zo? Of praat ik mezelf dat alleen maar aan?

‘Dan zal je wel een hele goeie zeiler zijn’, zeggen mensen vaak als ze horen dat ik het solo ga doen. Een hele goeie zeiler? Ik heb het idee dat ik nog heel veel te leren heb, voordat ik dat ben. Ben ik gek om dit solo te doen?

Ik zet de autopilot aan en klim voorzichtig de kajuit in. Geen fijne plek om te zijn. Een rollende, schuddende kermisattractie. Ik heb nooit begrepen waarom mensen bereid zijn te betalen voor het privilege om door zo’n apparaat misselijk te worden gemaakt. Snel die bananen en een fles water pakken, en dan weer naar buiten.

Als ik weer in de kuip zit, zuig ik de zilte wind mijn longen in. De sterke misselijkheid die in de kajuit opkwam, zakt een beetje weg. Maar aan eten moet ik niet denken.

En toch moet het, zeg ik tegen mezelf. Stel je voor dat ik al op de Pacific zat. Als ik dan een paar dagen niet eet, heb ik echt een probleem. Dan is er geen ankerplaats of haven waar ik snel weer kan bijkomen. Dan word ik slap. Dan wordt het gevaarlijk.

Ik prop twee bananen, gelardeerd met een dunne laag zeezout, naar binnen. Dan draai ik de dop van de waterfles. Een paar stevige slokken, dan gaat hij weer dicht.

Dat eten, daar maak ik me eigenlijk nog het meeste zorgen over. Dag in dag uit proberen iets eetbaars klaar te maken met hele beperkte middelen. Blikvoer, pasta, rijst, couscous. Een tweepits gasstelletje. Een oven die niet warmer dan 170 graden wordt.

Als het niet lekker is, heb je geen zin om te eten. Als je niet eet, word je slap. Als je slap wordt, wordt het gevaarlijk.

Misschien dat het vissen helpt. Zou het lukken, vraag ik me af. Vorige week heb ik allerlei visspul gekocht. Op de Pacific moet het dan eindelijk echt gaan gebeuren. Vissen tijdens het zeilen. DE manier om iets lekkers en gezonds binnen te krijgen.

Flats!

Een grote golf slaat me in het gezicht. Ik ben doorweekt.

Ik veeg het water uit mijn gezicht en lik het zout van mijn lippen. Ik voel me beter. Best lekker eigenlijk, die douche. De misselijkheid is opeens weggezakt.

Bam! Weer klapt Kairos hard op een grote golf. Weer vliegt er een watergordijn over de boot. Deze keer zie ik hem aankomen. Ik duik niet achter de buiskap. Flats! Weer klapt het water in mijn gezicht.

Heerlijk!

Ik zet de autopilot uit en ga achter het wiel staan. In dit zonnetje ben ik over een paar minuten weer droog.

Tevreden kijk ik vooruit. De boot vaart goed. Zelfs zo scherp aan de wind, met die hoge golven en harde wind. Vijf knopen snelheid. Prima.

Ik draai me even om. Schuimend water trekt een bruisend spoor achter de boot.

Nee, ik kan het prima aan, denk ik. Ik ben goed voorbereid. De boot is in topvorm. Ik moet inmiddels beter weten. Niet teveel waarde hechten aan wat anderen zeggen. Er is er maar een die goed kan beoordelen wat ik wel en niet kan. Dat ben ik. Als ik teveel naar anderen zou luisteren, zou ik nog steeds onder een systeemplafond in een kantoorruimte zitten.

 

 

 

 
 
Panamakanaal, 25&26 januari 2015
 

Hij stapt aan boord. Zijn loodzwaar uitziende werkschoenen galmen op het dek. Geen gemier met schoenen uitdoen. Hij is de Panamakanaalmeneer. Ik mag blij zijn dat hij tijd voor me heeft.

Nu gaat het dus gebeuren. Eergisteren liet mijn “agent” me weten dat vandaag de grote dag zou zijn. Nou ja, de een-na-grootste dag. “Admeasurement.” Ergens tussen negen uur ’s ochtends en drie uur ’s middags zou de admeasurer langskomen.

‘Be sure not to leave your boat during that time. Believe me,’ zei de agent, ‘you do not want to miss the admeasurer. It will be very, very difficult to get a new appointment.’

Ik kijk op mijn horloge. Vijf voor drie. Het huisarrest is nu bijna voorbij.

Ik ben zenuwachtig. Alsof ik slecht voorbereid op een mondeling tentamen bij een zure professor verschijn.

Zoveel verschillende verhalen doen de ronde. Volgens veel zeilers is het een grote nachtmerrie. De admeasurers, de agenten, de tocht door het kanaal. Anderen zeggen juist dat alles perfect geregeld is.

Waarom is er nooit 1 waarheid in de zeilwereld?

Ik moet weer denken aan die Amerikaan eergisteren, iets verderop hier aan de steiger. Hij was bezig zijn boot klaar te maken voor de tocht door het kanaal de volgende dag.

 

‘They’re terrible,’ zegt de Amerikaan terwijl hij kussens op de zonnepanelen van zijn boot vastbindt. ‘You have to give them food. Not just any food. Good food.’ Hij draait zich naar mij toe en grimast. ‘Of course they, and not you, are the judge of what’s good and what isn’t. If they don’t like what you’ve prepared for them, they simply order a take-out meal.’

Hij kijkt me indringend aan.

‘It costs about twelve dollars,’ zegt hij en pauzeert dan even. Hij kijkt als een voorlezende kleuterjuf die vlak voordat de Grote Boze Wolf iemand gaat oppeuzelen, een stilte laat vallen en haar blik langs de aan haar lippen hangende kleuters laat glijden.

‘That doesn’t sound unreasonable,’ zeg ik gewillig. 

‘It isn’t,’ zegt hij.

Weer laat hij een stilte vallen.

‘However,’ gaat hij dan verder, ‘the delivery cost of the take-out meal is.’

Hij rolt met zijn ogen. ‘Three hundred and fifty dollars.’ De verontwaardiging druipt van zijn gezicht. ‘Ke-CHING!’ roept hij boos.

‘Hm,’ brom ik.

‘And what do they do?’ Hij kijkt me vragend aan.

‘Nothing,’ beantwoordt hij dan zijn eigen vraag. ‘First of all they make you wait. And wait. And wait. They tell you you have to be at the anchorage at one thirty to pick up the pilot. Nonsense! They won’t show up until hours later. It’s just the first part of their bullying campaign.’

Ik kijk hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.

‘You don’t believe me?’ vraagt hij. ‘Just wait and see.’ Het klinkt dreigend.

‘They don’t like sailing boats,’ gaat hij verder. ‘Too small. It’s like the baby-pool. They don’t want to swim in the baby-pool. They want to swim in the Olympic pool.’

Hij kijkt me strak aan. ‘Basically, you’re stuck for about ten hours with a rude, grumpy guy who is of no help at all.’

Hij lijkt even na te denken. ‘And the guys throwing the lines to you from the locks?’ gaat hij verder. ‘Some help they are! Do you know what’s tied to the end of the lines they throw you?’ Hij kijkt me ongelovig aan. Alsof hij het antwoord dat hij zo gaat geven, zelf niet gelooft. ‘They call it a monkey’s fist.’ Hij zwijgt. Alsof hij me de tijd wil geven om de  woorden tot me te laten doordringen.

‘It’s lead!’ roept hij dan opeens. ‘A big ball of solid lead.’ Hij gebaart naar de onder de kussens verborgen zonnepanelen. ‘This is what they aim for. Solar panels. Just imagine what that lead would do to my solar panels! They would be total loss!’

Hij zucht een diepe zucht. Dan kijkt hij me verbeten aan. Als een soldaat die klaar is voor de vijand. ‘Well, that’s not going to happen to me. I am prepared!’ roept hij ferm.

Ik wil doorlopen, maar hij is nog niet klaar. ‘In addition to my wife,’ zegt hij, ‘I hired three professional linehandlers. Sure, that’s an extra three hundred bucks. But I’m not going to let my boat get damaged in those crazy panamanian whirlpool locks, just because I was too stingy to get linehandlers who know what they’re doing! No sir, I am prepared!’ herhaalt hij.

‘You certainly are,’ zeg ik. ‘Good luck with the transit tomorrow,’ zeg ik terwijl ik doorloop.

 

‘Do you want to sit down?’ vraag ik de kanaalmeneer.

‘Not now. First we need to get to work,’ zegt hij streng.

Ik kijk hem aan. Hij heeft een klein rolletje in zijn hand. Hij trekt er een lintje uit. Zo’n lint dat om de nek van een kleermaker hangt.

Is dat het? Gaat hij daar mee meten? Ik had iets high tech verwacht. Laser meetapparatuur of zo.

‘Here,’ zegt hij terwijl hij me het uiteinde van het lint aanreikt. ‘Take this to the furthest point on the bow. Probably that’s the anchor.’

Hij blijft in de kuip staan terwijl ik gedwee naar voren loop. Ik hou het uiteinde van het lint tegen de punt van het anker.

‘OK,’ roep ik naar achter.

‘OK,’ roept hij terug. ‘ Now come back here and go to the furthest point on the stern.’

Hij staat rustig in de kuip. Het lint rolt hij in terwijl ik naar achteren loop.

Nu hou ik het uiteinde tegen de achterkant van mijn windpilot. ‘OK!’ zeg ik weer.

‘Perfect. Eleven meter and ten centimeters,’ zegt hij terwijl hij het lint behendig inrolt.

Hij kijkt me strak aan. ‘I don’t like the heat. I’m going inside. In the airconditioned restaurant. You are going to get the ship’s papers. Then join me in the restaurant.’

Is hij boos? vraag ik me af. Heb ik iets fout gedaan? Zou het gedonder nu beginnen?

Hij lacht. ‘There I will explain everything to you. Don’t worry, I’m not as terrible as you think.’

 

In de koelte van het marinarestaurant legt de kanaalmeneer me vriendelijk uit dat boten tot zo’n 50 voet allemaal hetzelfde betalen. ‘So there’s need to be too neurotic about the measurement,’ zegt hij glimlachend.

De meting is meer om de kanaalautoriteit een idee te geven van de verhouding tussen de, meestal drie, zeilboten die ze tegelijkertijd door het kanaal laten gaan. Ze proberen vaak een grote in het midden te hebben, met twee kleinere aan weerszijden, legt hij me uit.

Ik denk weer aan die Amerikaan eergisteren.

‘And the food?’ informeer ik voorzichtig.

‘We like real food.’ Hij lacht. ‘You know: man food.’

Ik kijk hem vragend aan.

‘Pasta, for example. With beef or chicken.’

‘Aha, I see. So which meals do I need to provide to the pilot during the transit?’ vraag ik.

‘Well, a lunch when he picks you up at the anchorage, around one o’clock in the afternoon. Then, after you’ve passed through the Gatun locks on the first day, you will  have to give him a dinner. After the dinner he will be picked up by a pilot boat. Then the next morning, when a new pilot joins you, you will have to provide him with breakfast. That afternoon, you will have to give him a good solid lunch.’

Hoe ga ik dat allemaal regelen? vraag ik me af.

Hij kijkt me aan. ‘I cannot emphasize this enough: ‘please provide the pilot with good meals. You probably heard about the ordering of take-out meals?’

Ik knik.

‘Well, we really don’t want do do that. But we also want to eat decent food.’

 

Sinds het gesprek met de kanaalmeneer, pieker ik erover. Hoe moet ik het allemaal regelen? Je mag het kanaal alleen door als je, naast de kapitein, vier linehandlers aan boord hebt. Daarnaast is er de pilot. Zes man dus in totaal. Die moeten allemaal te eten krijgen. De linehandlers moeten ook nog eens een slaapplaats hebben. De tocht door het kanaal wordt namelijk over twee dagen uitgespreid.

De meeste boten zijn minstens 12 meter lang. Hun kapitein vaart niet solo. Op die boten is er dus minstens een andere persoon die iedereen kan verzorgen. Bovendien hebben die boten genoeg slaapplaatsen om alle linehandlers te kunnen herbergen. Hoe moet dat straks op mijn boot?

Ik klim aan boord van Kairos. Het zonnepaneel ziet er opeens kwetsbaar uit. Ik kijk de kajuit in. Voorin mijn kooi. In het midden van de boot een bank. Meer dan een persoon kan ik daar eigenlijk niet op laten slapen. Achterin nog een “anderhalfpersoonsbed”.

Die linehandlers van mij moeten twee verliefde stelletjes zijn, anders wordt het niets.

Mijn blik glijdt naar de kombuis. Op mijn tweepits fornuisje staat mijn grootste pan. Groot is relatief. Grote pannen zijn er niet aan boord – zonde van de ruimte die ze in beslag nemen. Ik heb ze niet nodig; ik kook vrijwel nooit voor meer dan twee personen. Hoe ga ik straks voor zes man koken?

 

***

 

Eindelijk zien we een loodsbootje onze kant op komen. Ik kijk op mijn horloge. Kwart voor vijf. Om half twee gingen we voor anker op “the Flats”, de plek waar je op de loods moet wachten. Ruim drie uur wachten. Precies zoals die Amerikaan in Shelter Bay had gezegd. Zou hij dan toch gelijk hebben?

Behendig manoeuvreert de loodsboot zich langszij. Zonder ons te raken komt het bootje zo dichtbij dat de loods, ondanks de lichte swell, kan overstappen.

‘Hi, I’m Francisco,’ zegt hij vriendelijk. ‘Who’s the captain?’

‘That would be me,’ zegt Marc.

‘Great, captain, let’s get that anchor up and get this transit started!’

 

De drie boten zijn inmiddels een. Marcs 15 meter lange Amel vormt het middelpunt. Aan de ene kant is een 12 meter lange catamaran aan de Amel bevestigd. Aan de andere een 13 meter lange monohul.

Achter ons sluiten de enorme sluisdeuren.

Als linehandler van de middelste boot hoef ik alleen tijdens het vast- en losmaken van de andere twee boten aan de Amel iets te doen. In de sluis ben ik werkloos. Heel ontspannen. Zo heb ik alle tijd om goed om me heen te kijken. De ideale manier om mijn eigen kanaaltocht voor te bereiden. Zo weet ik wat ik straks met Kairos kan verwachten.

De monkey’s fists zijn inmiddels veilig geland. Vakkundig wierpen de vier mannen die aan weerszijden op de sluiswanden staan ze naar de linehandlers op de twee andere boten.

De landvasten staan strak. Ons driebootsvlot licht keurig middenin de sluis, achter een groot vrachtschip. Om ons heen begint het water te kolken. Zou het nu dan beginnen? Die helse heksenketel waarin boten alle kanten op bewegen. Waarin ze van de ene tegen de andere sluiswand rammen?

Geconcentreerd kijk in naar de vier linehandlers die wel wat moeten doen. Op elke buurboot twee. Ze zijn nu constant bezig de landvasten strak te trekken. Veel sneller dan ik voor mogelijk zou houden, stijgen we.

De landvasten blijven mooi strak. Francisco kijkt rustig vanuit de kuip van de Amel om zich heen. Hij houdt alles zorgvuldig in de gaten. Nu eens vraagt hij de cat wat gas voor- of achteruit te geven, dan weer de monohul. Soms moet Marc gas geven.

Het vlot blijft netjes in het midden van de sluis liggen. Alles gaat keurig gecontroleerd. Minder dan tien minuten later varen we de eerste sluis uit.

 

Rustig dobberen we aan de grote boei. Op het Gatun meer. Het eerste deel van de kanaaltocht zit erop. Het schutten in de drie sluizen vandaag ging van een leien dakje. Francisco leidde het proces perfect. Hij had alles volledig in de hand en straalde rust en kunde uit. De samenwerking met Marc en de pilots op de twee andere boten liep soepel.

‘Excellent,’ zegt Francisco met opgestoken duim tegen de vrouw van Marc. Tevreden eet hij van het grote bord spaghetti bolognese dat zij voor hem heeft klaargezet. Over tien minuten wordt hij door de loodsboot opgehaald. Daarna gaan wij met de linehandlers, Marc, zijn vrouw en hun twee kinderen eten.

 

Ook de volgende dag gaat alles soepeltjes. Een mooie tocht over het Gatun Meer. Vervolgens door de twee stukken van het kanaal die het lastigst te bouwen waren: de Gaillard Cut en de Culebra Cut. Hier snijdt het kanaal door hoge heuvels. Heuvels die tijdens de constructie van het kanaal na elke tropische stortbui steeds weer de versgegraven geul in stortten. Wij varen er moeiteloos doorheen. Onder de Bridge of the Americas door, Balboa in.

 

In het late namiddaglicht zwaai ik vanuit het bootje van de agent naar Marc en zijn familie. We zijn net door de agent van boord gehaald. Samen met de gehuurde landvasten en stootwillen. Marc en zijn familie gaan iets verderop voor anker. Ik ga samen met de andere linehandlers weer terug naar de andere kant van het kanaal. Een taxiritje van anderhalf uur. Met de boot deden we daar anderhalve dag over.

Een hele mooie anderhalve dag.

Wat een opluchting, denk ik. Al die horrorverhalen over woeste waterkolken, onbeheersbare boten, vandalistische monkey’s fist-gooiers en indolente loodsen; waar ze vandaan komen - ik heb geen idee. De “transit” is professioneel en plezierig geregeld.

Op 17 en 18 februari gaat Kairos de transit maken. Het is goed te weten dat daar weinig afschrikwekkends aan is. Ik moet alleen nog even vier linehandlers regelen. En natuurlijk de logistiek van het eten en slapen.

Ik verzin wel wat. 

 
 
 
 
 
 
 
 
Bocas del Toro, 7 januari 2015
 
 

Langzaam zak ik weg in het matras. Steeds dieper. Een tempur matras zonder bodem.

 

Ik zie de boot weer voor me. Arme Kairos. Op de kant. Omringd door zompig mangrove bos. Het anker op de grond. Deels weggezakt in de modder. De romp half in de was gezet. Groenwitte schimmels op het houtwerk in de boot. Ze rot weg in dit helse klimaat. Een half uur nadat ik op de werf was aangekomen, kon ik weer terug naar mijn simpele hotelkamertje. Mijn bed weer in.

 

Boven me bromt de airco. Koele lucht wordt de kamer ingeblazen. Maar mijn neusgaten branden. Net als in de sauna nadat er water over de kolen is gegooid. Alleen branden mijn neusgaten nu bij het uitademen, niet het inademen.

 

De sauna, dat ben ik. Ruim 39 graden koorts. Geïmporteerd uit Nederland. Wintergriep. Hier in Panama. Waar het rond de 40 graden is. Die wintergriep heeft hier niets te zoeken, zou je zeggen.

 

Steeds verder zak ik weg in het matras. Ik voel me licht in het hoofd. Prettig. Alsof ik aan de drugs ben. Ik moet inmiddels metersdiep zijn weggezakt. Zou je dit ook voelen vlak voordat je sterft? Is dat waarom iemand ooit eens bedacht dat de doden diep in de aarde moeten worden gestopt?

 

Een enorme dreun. Het dieptealarm begint te piepen. 1,5 meter staat er op de dieptemeter. 30 centimeter te weinig. Een seconde geleden was het nog 4 meter. Ik geef meteen vol gas achteruit. Even zit de boot vast in het zand. Dan tilt de swell de boot op. Voordat ik de boot van de bank af kan manoeuvreren wordt ze weer op de zandbank gegooid. Alsof ze aan een kabel boven het strand hangt en de kabel plotseling wordt doorgeknipt. De klap is enorm. Alles piept en kraakt. Het kan niet anders of de kiel wordt nu gebroken.

 

Vier keer wordt de boot op de bank gesmeten. Pas dan lukt het me in dieper water te komen. Mijn handen lijken het stuurwiel fijn te willen knijpen. De adrenaline spuit door mijn aderen. Ze is beschadigd. Ernstig beschadigd. Het kan niet anders. Ik kan wel janken.

 

Heel langzaam vaar ik wat verder richting open zee. Ik kijk weer op de kaart. 4 meter diepte. Het staat er echt. Tot vlak bij het strand. Ik was ver van het strand verwijderd; zeker 50 meter! Er klopt verdomme geen bal van. Dan maar niet in de beschutting van het baaitje ankeren. Er staat hier een behoorlijke swell - het is niet anders. Ik ga niet terug richting dat baaitje. Als ik nog een keer op een bank loop, is mijn boot total loss. Ik zucht. Als dat nu nog niet het geval is, denk ik. Arme boot. Eerst die zandbank in San Blas. Toen twee keer op een koraalblok gelopen in San Blas. Dat kon Kairos allemaal nog wel aan. Het leverde wat indrukwekkende krassen op de romp, en butsen in de kiel op. Stoere littekens; niet meer. Maar nu, deze zandbank. Zo hard was de klap nog nooit. Het is de vraag of Kairos hier ooit nog van herstelt.

 

Die shitkaarten. Dat de gewone kaarten niet kloppen, dat wist ik. Alleen de kaarten uit de pilot zouden betrouwbaar zijn. Met veel zorg door de Duitse auteur van de pilot gemaakt. Met zijn eigen sonarapparatuur. In San Blas bleek al twee keer dat hij af en toe een stevig koraalblok over het hoofd ziet. Nota bene exact op de door hem aangeraden route. Maar nu, hier bij de Rio Aguacate, aan de vrijwel uitgestorven kust halverwege Colon en Bocas del Toro, blijkt hij niet alleen wat koraalblokken te missen; hij mist ook een enorme zandbank bij de ingang van het baaitje waar hij je aanraadt te ankeren! En weg is de mythe van de Duitse Grundlichkeit.

 

Zou de verzekering een gebroken kiel dekken? Kan dat überhaupt worden gerepareerd? Zou dit het einde van mijn zeilavontuur zijn? Zou de boot nu water maken?

 

Plotseling is het overal. Water. Gewelddadig kolkt het om me heen.

 

Ik schrik wakker. Ik lig in een schemerende hotelkamer. Het lawaai is oorverdovend. Alsof een gestoorde god mijn hotelletje heeft opgepakt en onder de Victoria Falls heeft geschoven. Tonnen water storten op het golfplaten dak neer. Hier en daar lopen er waterstroompjes langs de muren van mijn hotelkamer.

 

Ik draai me om en trek het kussen over mijn hoofd. Weer zak ik langzaam weg in het matras. Langzaam weer verder de diepte in.

 

‘Pardon my French, but you’re fucked.’ Ik kijk de man aan. Met een zaklantaarn in zijn hand zit hij over de bilge gebogen. Ik heb hem net de barsten aangewezen. De barsten waarvan ik vrij zeker weet dat ze er voor die laatste zandbank-affaire nog niet waren. Toen ik eenmaal veilig in de marina in Bocas del Toro was aangekomen, had ik de bilge helemaal droog gemaakt. Toen lekte er een dag lang een heel klein beetje water door een van de barsten.

 

‘This is just like the boat I was telling you about. The one I worked on last year. Cracks around the keelbolts.’ Hij kijkt me ernstig aan. ‘I’m pretty sure your keel is damaged. That water you saw coming in; it probably came through a crack between the hull and the keel.’

‘Can it be fixed?’ vraag ik.

‘Depends on how serious it is. It could be a pretty costly affair.’ Hij kijkt me zorgelijk aan. ‘You’re gonna have to talk to your insurance company.’

 

Versuft kijk ik om me heen. Er is nauwelijks iets te zien. Een donkere hotelkamer. Het is warm. Lakens plakken aan mijn klamme huid. Het gebrom - het is er niet meer. De airco is uit. Ik druk op het lichtknopje naast het bed. Er gebeurt niets. Shit. De stroom is weer uitgevallen.

 

Ik sta op en loop naar de badkamer. Even mijn hoofd onder de kraan hangen. Even afkoelen. Ik draai de kraan open. Wat gesputter. Er spatten een paar bruine druppels uit de kraan. Dan is het stil. Geen water. Kennelijk is er ook stroom nodig om druk op de waterleidingen te houden. Ik loop weer terug naar mijn bed. Ik voel me slap. En warm. Heel warm. Weer zak ik weg.

 

Er is alleen maar groen. Een muur van groen. Minstens vijfentwintig meter hoog. Aan weerszijden van de rivier. Rustig stroomt het water van de Rio Chagres langs de geankerde boot. Ongeveer een mijl verderop vloeit het de azuurgroene zee in.

 

Ik loop naar het voordek. De jungle begint van kleur te veranderen. Van groen naar blauwgrijs. Er wordt opeens gehuild. Geschreeuwd. Overal om me heen. Een kakofonie. De jungle is tot leven gekomen. Apen. Ik kan ze niet zien. Ze lijken zich de longen uit het lijf te schreeuwen.

 

Om me heen is alles nu blauwgrijs. De jungle, de rivier, de zee, de lucht. De apen worden stiller. Dit is een andere wereld. Een wereld van mystiek. Van ongerepte jungle. Van eeuwenoude Spaanse ruines, bij de monding van de rivier. Ik ben de enige mens hier. Heer en meester in deze magische schemerwereld.

 

De Rio Chagres verdwijnt. Om me heen verandert de omgeving. Het is weer licht. Ik zit in een rieten stoel onder het palmbladerenafdak voor een mooi houten huisje. Omringd door bougainville. Op een grote houten ereboog boven het pad dat voor het huisje langs loopt, staat ‘Red Frog – Nature Preserve and Marina’. In de bossen om me heen fluiten vogels. Ik klap de hoes van de Ipad dicht. Een tijd lang staar ik naar het kantoor van de marina, dat tegenover me ligt. Red Frog, Bocas del Toro. Vlakbij de grens met Costa Rica. Als een gewond dier is Kairos hier vanuit Rio Aguacate binnengevaren. De schade-expert van mijn verzekeraar heeft me net via skype toestemming gegeven om de boot naar een werf hier vlakbij te brengen. In het gehucht Almirante. Daar wordt zij eind november op de kant gezet en wordt bekeken hoe ernstig de schade is.

 

Zou dat het eindpunt van deze fantastische reis zijn? Zou het alweer voorbij zijn? Een jaar mogen genieten van dit goddelijke leven, en dan wordt het alweer onder mijn neus weggetrokken? Wat doe ik dan? Weer terug naar het ‘gewone’ leven in Amsterdam? Het lijkt onvoorstelbaar.

 

*

 

Achter me verdwijnen de mangrovebossen en het zompige terrein waar Kairos zo’n zes weken heeft gestaan. Water spat sierlijk van de fonkelwitte, vers in de was gezette boeg. Twee dagen later dan afgesproken, maar nu is alles dan ook geregeld. Nou ja, alles behalve de bimini – dat regel ik later nog wel. Een nieuw anker, nieuw ankerbeslag, een nieuwe vhf antenne, alle krassen op de romp en butsen in de kiel zijn hersteld, er zit een nieuwe laag antifouling op, de romp is in de was gezet en gepolijst – Kairos is weer in topvorm. Ik hopelijk binnenkort ook; sinds vanochtend heb ik gelukkig geen koorts meer.

 

En de kiel… Ik grinnik. Ik hoor de vriendelijke man van Sweden Yachts het weer in ons skypegesprek zeggen. ‘Those cracks are just normal wear and tear. Every 30-year-old Sweden Yachts boat has them. It has nothing to do with structural problems. Only if there are cracks on the outside of the keel, do you have a problem. There are none. Your boat is fine.’

Wat een service! Binnen een uur nadat ik in een wanhoopspoging een mail naar het hoofdkantoor van Sweden Yachts in Zweden had gestuurd, kreeg ik een mail terug. Met naam en telefoonnummer van een ingenieur die destijds nog aan mijn boot had gewerkt! Ik moest hem maar even wat foto’s sturen en dan bellen.

 

Hij had alles goed bekeken en kon me meteen gerust stellen. Dat we, nu de boot eindelijk bij de werf in Almirante op de kant stond, geen barsten konden vinden aan de buitenkant van de kiel, was volstrekt logisch. ‘These boats are so ridiculously strong, you could only, possibly, break the keel if you would sail into a rock at more than 5 knots speed. And then the rock would have to be a really, really big, very, very solid rock.’ De Zweed grinnikt.  ‘A Swedish quality rock.’

 

Ruim een maand lang voor niets gestresst. Al die mensen die zeiden te weten waar ze het over hadden; ze zaten er allemaal naast. En niet zo’n beetje ook. Er was helemaal niets aan de hand met de kiel. En dat water dat binnensijpelde door die barst? Dat was gewoon bilgewater dat (van binnenuit de boot) in de barst was gezogen en er weer langzaam uit kwam toen de bilge droog was gemaakt.

 

Ik zet de autopilot aan en klim snel de kajuit in. Ik haal de genua uit de zeilenopslag onder de kuip. Een kwartier later klapt de genua in de 15 knopen bries. Ik trek de schoot met de lier strak. Dan trek ik de ‘motor uit hendel’ naar me toe.

 

Stilte.

 

Alleen de wind en het water.

 

We zijn weer samen, Kairos en ik. We gaan verder. Nog veel verder.

 

                                             ***