Villa de Leyva
Warm zonlicht spoelt over me heen. Ik leg mijn ereader op de stoel naast me. Naast mijn dampende cappuccino. Uit het café drijft de stem van Sarah Vaughn naar buiten. Ik leun naar achter, tegen de gevel van het café. De zon brandt aangenaam op mijn gezicht.
Ik zit eerste rang.
Voor me loopt het enorme zestiende-eeuwse plein schuin omlaag. Omringd door eeuwenoude wit gestuukte huizen. Waar het dorpje ophoudt, beginnen de bergen. Smaragdgroene joekels die steil de hoogte in klimmen. Daarboven vlekken helderblauwe berglucht tussen dreigende, diepgrijze wolken.
Het lijkt te schemeren. Alleen het plein baadt in zonlicht. Als een toneel in een halfdonkere zaal.
Een handjevol mensen loopt over het plein. Toeristen. Ze lopen onhandig over de onbewerkte stenen van het plein. Alsof ze over een rotsachtig bergpad lopen.
Uit het kerkje naast me verschijnt een kleine begrafenisstoet. Langzaam kronkelt hij de brede treden van de trap af, het plein op. Als een rij reusachtige zwarte mieren, de kist met zich meevoerend.
Verderop lopen een vader, moeder en hun zoontje. Plotseling rent het jongetje bij zijn ouders weg, naar het fonteintje midden op het plein. Hij springt in het kniediepe water van de bak waarin de fontein staat. Even staat hij stil, alsof hij het belang van zijn actie tot zijn publiek wil laten doordringen. Dan begint hij rondjes te rennen. Lachend rent hij langs de rand van de bak, terwijl hij zoveel mogelijk water op laat spatten. Het is alsof de waterdruppels vertraagd door de lucht buitelen, fonkelend in het zonlicht.
Een groep duiven wordt door de begrafenisstoet opgeschrikt. Ze vliegen wild fladderend op. Als een grijze wolk scheren ze een paar keer over het plein. Dan verdwijnen ze tegen de achtergrond van de donkere wolken.