St. Lucia
Mijn overhemd plakt aan mijn rug. Een uur ’s middags is geen handige tijd om buiten rond te lopen. Ik duw de deur open. Weldadige koelte. Achter me klapt de deur weer dicht.
De ruimte is kaal. Een krakkemikkige houten balie, een aan een muur gehangen kaart van het eiland en een televisie. Veel meer is er niet.
Achter de balie zitten twee mensen. Een man en een vrouw. Achter hen is de vloer bezaaid met papierstapels; er lijkt net genoeg ruimte over om tussendoor te lopen.
Blad voor blad bladert de vrouw glimlachend door een grote stapel papieren. Om de paar vellen haalt ze haar vlezige rechter wijsvinger over een vochtige spons die in een speciale houten houder op de balie voor haar staat. Naast haar ramt haar collega grimmig een stempel op het ene na het andere formulier.
De balie is niet erg groot.
De vrouw wel.
Minstens tweederde van de ruimte achter de balie wordt door haar indrukwekkende lichaam in beslag genomen. Voor de man blijft alleen een zielig hoekje over.
‘Good afternoon,’ zeg ik opgewekt.
Aan de muur achter de twee ambtenaren bromt de airco tevreden. De papierstapel van de vrouw ritselt zachtjes. Het stempel van de man knalt met een dreun op weer een formulier.
‘What a day for the English cricket team, playing here on our friendly island,’ zegt de televisie.
Noch het vleesmonument, noch de stempelaar lijkt enig besef van mijn aanwezigheid te hebben.
‘Excuse me?’ probeer ik nog eens.
‘England leads one hundred and fifty-four to one,’ klinkt het uit de televisie boven me.
Ik kijk omhoog. Door de slechte ontvangst lijkt het alsof de wedstrijd in een sneeuwstorm wordt gespeeld.
‘Our team will need to score one hundred and fifty-four points to take over the lead,’ legt de TV commentator uit.
Aan de andere kant van de balie wordt mijn bestaan nog altijd niet erkend.
Ik laat mijn blik door de ruimte glijden. In een hoek van de kamer is een tweede deur. Daarboven hangt een vergeeld stuk papier waarop in verschoten blauw het woord “Immigration” is gedrukt.
Misschien sta ik aan het verkeerde loket?
Aarzelend doe ik een stap in de richting van de deur.
‘No!’ schalt het door de ruimte.
Geschrokken kijk ik naar de balie. De vrouw lijkt niets te hebben gehoord. Zij werkt vrolijk verder. Naast haar kijkt de stempelmeneer mij boos aan. Hij zucht diep en rolt met zijn ogen. ‘First you must complete the forms here,’ zegt hij alsof hij tegen een geestelijk achtergebleven kleuter praat. ‘Only then can you go to immigration.’
‘I’m sorry,’ stamel ik.
‘Hmpf,’ snuift hij terwijl hij geïrriteerd twee carbonvellen tussen een stapel formulieren schuift. Vervolgens pakt hij twee linialen uit een la. Geconcentreerd schuift hij ermee tegen de stapel. Eerst aan de lange zijden; dan de korte. Totdat geen enkel vel ook maar een heel klein beetje uitsteekt. Dan schuift hij de stapel met chirurgische precisie tussen een nietmachine.
Langzaam gaat zijn rechter hand de lucht in. Hoog boven zijn kleine stukje balie wordt de hand tot vuist gebald. Even kijkt hij mijn kant op. Het is alsof hij door mij heen kijkt. Naar een donkere, duistere wereld.
Dan laat hij zijn hand vallen. Met een boze klap landt de vuist op de nietmachine.
Hij pakt de linialen op, trek de la open, legt ze er weer in en schuift hem weer dicht.
‘Here,’ bromt hij. Zonder me aan te kijken schuift hij me het geniete stapeltje papieren toe.
Voordat ik iets kan zeggen dreunt zijn stempel alweer op het volgende onschuldige formulier neer.
Ik bekijk de stapel. Bovenop een wit immigratieformulier. Ship’s name, Date of entry, Home port – de gebruikelijke vragen. Daaronder een roze, en een lichtblauw formulier. Beide identiek aan het eerste. Daartussen twee carbonvellen.
Ik kijk rond.
Nergens een pen te bespeuren.
‘May I borrow a pen, please,’ probeer ik op mijn allervriendelijkst.
Weer geen reactie van de vrolijke vleeshomp.
Misschien is ze doof?
‘Hrrgh,’ gromt de stempelaar. Hij duwt, zonder van zijn stempelwerk op te kijken, een pen mijn kant op.
Ik kijk naar het formulier. Ik moet scherp zijn. Dit is geen moment voor fouten. Geconcentreerd begin ik het in te vullen.
Tevreden bekijk ik mijn werk. Drie keer heb ik het nagekeken. Alles is correct ingevuld. In keurig leesbare blokletters. Zelden zal deze humeurige ambtenaar zo’n voorbeeldig ingevuld formulier onder ogen hebben gekregen.
Voorzichtig leg ik het formulier voor hem neer. Meteen graait hij het naar zich toe. Zijn ogen glijden geroutineerd over het vel. Als die van een strenge schoolmeester.
‘Does not exist!’ schampert hij meteen. Hij wappert met het formulier alsof het een vod is. Iets wat meteen de prullenbak in kan.
Ik ben weer dertien. De leraar Duits heeft de nagekeken proefwerken net uitgedeeld. Ik wist zeker dat ik een ruime voldoende had gehaald. “3” staat er bovenaan mijn proefwerk.
Ik neem de man nog eens in me op. Hij is er wel het type voor. Zo een die zich beter voelt naarmate anderen zich slechter voelen. Deze baan biedt hem interessante mogelijkheden.
Het kan haast niet anders: hij gaat het me nog een keer laten invullen.
‘I’m sorry, what doesn’t exist?’ vraag ik hem beleefd.
Hij kijkt op. Verbaasd. Alsof hij was vergeten dat ik kan spreken.
‘Koel diew meerin,’ bromt hij.
Ik heb geen idee waar hij het over heeft.
‘I don’t understand.’
‘No, you certainly don’t,’ zegt hij, zijn hoofd meewarig schuddend.
Hij zwijgt even. ‘Koel diew meerin,’ herhaalt hij dan. ‘It does not exist.’
Hij kijk me aan. Zonder dat hij zijn blik van mij afhaalt, gaat zijn linker vinger naar het formulier dat hij met zijn rechter hand in de lucht houdt. Ik buk me voorover, over de balie heen, om te kunnen zien wat hij aanwijst. Vraag 3: “Last Port.”
‘Ah, you mean Cul du Marin,’ zeg ik. ‘That’s the bay I left from in Martinique. I was at anchor. I was not in a port.’
Hij kijkt me al niet meer aan. Met een rode pen wordt er een genadeloze streep door mijn keurige blokletters gezet.
Het is duidelijk. Ik kan weer van voren af aan beginnen. Dit belooft een lange, vermoeiende middag te worden.
Ik kijk de man aan. Zijn pen hangt in de lucht. Besluiteloos, lijkt het wel. Hij lijkt te aarzelen. Opnieuw de formulieren laten invullen? Opnieuw de linialen tevoorschijn halen? Het nietapparaat?
Met tegenzin beweegt hij de pen weer naar het formulier. Er wordt iets boven de doorgestreepte tekst geschreven.
‘Lie. Meerin,’ zegt hij. Hij laat een lange stilte vallen. That’s what the place is called,’ gromt hij me toe. Hij schudt vermoeid zijn hoofd.
‘Koel diew meerin!’ bromt hij tegen niemand in het bijzonder. ‘No such place.’
Geïrriteerd trekt hij de carbonvellen uit de stapel. Met een felle ruk scheurt hij het witte formulier af. Het gaat bovenop een van de stapels op de vloer achter hem. Het blauwe en roze schuift hij over de balie naar mij toe.
‘Im. Me. Gray. Shun,’ zegt hij langzaam en overdreven duidelijk. Hij gebaart met zijn duim naar de deur onder het vergeelde stuk papier. Naast hem is zijn omvangrijke collega onverstoorbaar bezig met haar spons en papierstapel.
Ik klop op de deur, open hem en loop de kamer binnen. Weer zo’n kale ruimte. Drie bureaus. Achter twee ervan zit een vrouw. Op de derde hangt een kleine bewaker in een groot uniform.
De dames zijn druk in gesprek. Net als ik de deur achter me wil sluiten, perst de vrouw van de balie zich de kamer binnen.
‘Crazy!,’ zegt de dame aan het bureau vlakbij me. ‘I tell you. All of them.’
‘Indeed,’ beaamt de vrouw aan het andere bureau.
‘Yachties?’ oppert de vrolijke vleeshomp lachend.
‘Of course!’ roepen de twee dames. De bewaker knikt enthousiast.
‘Excuse me,’ zeg ik terwijl ik van de ene naar de andere bureaudame kijk, ‘which of you ladies could help me with these forms?’ Ik hou het roze en blauwe formulier omhoog.
‘I tell you,’ gaat de verste bureaudame verder, ‘the things they come up with.’ Ze laat even een stilte vallen. ‘You wouldn’t believe it.’
‘Pink,’ antwoordt de andere dame.
Ik probeer de blik van een van de dames te vangen.
Maar ze kijken alleen elkaar aan.
‘They understand nothing,’ zegt de verste dame.
De drie dames en de bewaker barsten in lachen uit.
Nog nahikkend zegt de dichtstbijzijnde dame weer: ‘Pink.’
Plotseling draait ze zich naar mij toe. ‘The. Pink. Form. Please.’
Aha.
Ik trek het roze formulier los van het blauwe en overhandig het haar.
‘Blue,’ zegt de andere dame tegen de bewaker.
Ik loop naar haar bureau en overhandig haar het blauwe formulier.
‘Keeroz? Kee? Roz?’ Ze kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Dan kijkt ze beurtelings de anderen aan. ‘Does it mean anything special?’ vraagt ze me opeens vriendelijk.
‘Well actually, yes,’ antwoord ik. ‘Its Greek. The ancient Greek had two terms for time: chronos and kairos. Chronos is regular time; the time you read from the clock. And kairos…’ Ik aarzel even. Hoe leg je dit in twee zinnen uit? ‘Kairos is non-chronological time. The perfect moment. Time as you experience it. You know how sometimes an hour seems to last for ever, while other times it just seems to fly?’
Mijn laatste woorden verdwijnen in een uitzinnig lachsalvo van de vier mensen om me heen.
‘See what I mean?’ proest de dame met het blauwe formulier de anderen toe.
‘Like I told you,’ hikt de dame van het roze formulier.
Ze praten vrolijk door over de waanzin van de yachties. Ik ben weer onzichtbaar.
Na een paar minuten zegt de blauwe dame tegen de vrolijke vleeshomp: ‘thirty EC.’
Ik trek de biljetten uit mijn portemonnee. Dan loop ik naar het bureau van de bewaker. ‘Here you go Ma’m.’ Ik kijk hem aan en overhandig hem het geld.
Het is plotseling doodstil in het kantoortje. De bewaker kijkt me verbouwereerd aan. Dan kijkt hij onzeker naar de drie dames. Die staren mij met open mond aan.
Plotseling begint de vrolijke vleeshomp hard te lachen. ‘Ma’m! Ha! Right back at you, Marcy!’ Haar vele vetlagen trillen als drilpuddingen met haar lachsalvo’s mee. De andere twee dames beginnen nu ook te lachen. Opgelucht gniffelt de bewaker mee.
Marcy zwaait met het blauwe formulier en een klein geel vel. ‘Here’s your copy as well as a receipt. Welcome to the friendly island!’