Santa Maria, Cabo Verde

01-01-2014 00:00

Vanochtend heb ik de “aluguer” naar Santa Maria, in het uiterste zuiden van Sal, genomen. Daarmee heb ik de authentieke Afrikaanse sfeer van “mijn” dorpje Palmeira, verruild voor de dertien-in-een-dozijn-sfeer van een resort-oord dat alleen in locatie verschilt van duizenden klonen wereldwijd.

Overmacht. Heel Palmeira ligt namelijk nog voor apengapen. Toen ik vanochtend om half tien met mijn dinghy naar de wal voer, liepen een paar laatste oud&nieuw feestgangers nog waggelend door de straten. Alle horeca was inmiddels gesloten. Afgezien van die paar diehard feestvierders, lag de rest van het dorp inmiddels zijn roes uit te slapen. In Palmeira was geen plek te vinden waar ik met een kop koffie voor mijn neus rustig mijn blog kon schrijven. Dan maar naar Santa Maria.

Voor me op het strand wapperen de vlaggen van Club Mistral. De NO passaat doet het vandaag eindelijk wat rustiger aan. Een bescheiden 3 a 4 Beaufort, schat ik. Windsurfplanken liggen vlakbij de vloedlijn. Achter me bestellen mensen met plastic bandjes om hun pols cappuccino’s aan de over zee uitkijkende bar. De bar hangt vol flessen sterke drank. Ik vraag me af hoe laat de gemiddelde all-inclusive gast hier op cocktails overgaat.

Zelf ben ik nog steeds dronken van de ervaringscocktail van de afgelopen week. Intense beelden en geluiden klotsen door mijn hoofd. Sommige lijken te heftig om ooit werkelijkheid te zijn geweest. Alsof het herinneringen zijn aan een door drugs opgeroepen schijnwereld. Andere zijn precies zoals ik het me had voorgesteld. 

*

Een vrijwel vlakke zee, hoogstens 5 knopen wind. Te weinig om te zeilen. Onder ons werkt de motor ons in zijn strakke ritme door het water. Al sinds ons vertrek vier uur geleden uit Las Palmas.
De dag voor vertrek was ik er al bang voor. De voorspellingen gaven al dagen aan dat we de eerste paar dagen weinig wind zouden hebben. Met pech niet genoeg om goed te kunnen zeilen. Ik geef het nog een uur. Dan gaat de motor uit. We kunnen niet blijven motoren. Dan maar een hele lange, rustige oversteek naar de Kaapverden.

*

We zitten heel ontspannen in de kuip. Alweer ruim een dag en nacht onder weg. Gelukkig nam de wind na viereneenhalf uur motoren gisteren wat toe. Sindsdien zeilen we.

Ik lees, met een kussen in de rug, een boek. Naast ons sist het van de boot afspattende water zachtjes. Marc tuurt over de eindeloze blauwe pannenkoek waar wij het middelpunt van vormen.

De autopilot stuurt ons onverstoorbaar naar de Kaapverden. We maken prima tempo, zo’n 6 knopen. Marc vraagt me of ik tijdens dit soort overtochten af en toe ook zelf achter het wiel ga staan. Ik zeg hem dat dat zelden gebeurt. Als je niet “op zicht” kan navigeren, kan het behoorlijk vermoeiend zijn om zelf te sturen. Er is geen vuurtoren of ander ijkpunt waar je op kan “mikken”. Je hebt alleen het kompas. Continu de kompaskoers in de gaten houden terwijl je stuurt, zeilt niet erg ontspannen, vertel ik Marc.

*

De nacht is gitzwart. Een dik zwart kleed dat als een tent over de boot is gespannen. Aangevreten door motten die een onvoorstelbare hoeveelheid piepkleine gaatjes in het kleed hebben gesnoept. Speldenprikjes waardoor helder wit licht fonkelt. Te weinig om de woeste zee om me heen te kunnen zien.

Horen, daarentegen, kan ik hem wel. Regelmatig klapt er vlak naast me een grote golf om. Het klinkt als een gevaarlijk beest dat briesend in mijn nek hijgt. De wind fluit om mijn oren. Marc is net de kajuit in verdwenen. Hopelijk lukt het hem wel om even wat slaap te pakken.

Na tweeënhalve dag nam de wind de afgelopen avond opeens stevig toe. We hebben het stormzeil op de kotterstag gezet. Het grootzeil hadden we zondag al vrij snel gestreken; aangezien de wind pal van achter komt, varen we op alleen de genua vrijwel net zo hard. Het grootzeil voegde dus weinig toe. Aangezien het bovendien veel minder makkelijk kan worden gereefd dan de (rol)fok, hebben we al snel besloten het grootzeil niet te gebruiken.

Ik kijk op de windmeter. Veertig knopen. Windkracht negen. Storm. De boot vaart prima op het stormzeil. Met ruim zes knopen, soms zeven, schieten we door het water. De autopilot stuurt ons moeiteloos door het duistere golvenlandschap.

Op mijn horloge zie ik dat het half twee ’s ochtends is. Over anderhalf uur lost Marc me af. Dan kan ik weer een poging doen in slaap te vallen. Dat is niet makkelijk. Tot nu toe voor mij zelfs onmogelijk. De hoeveelheid lawaai die een zeilboot varend, laat staan varend in een storm, produceert is onvoorstelbaar. In kasten schieten blikjes, flessen, gereedschap en weet ik wat nog meer met harde klappen tegen elkaar en de kastwanden aan. Water suist, met wat klinkt als een aan de lichtsnelheid grenzend tempo, op een paar centimeter afstand van mijn oren langs de romp van de boot. In het suizend water lijken stemmen te zwemmen. Stemmen van mannen, vrouwen, kinderen. Ze praten, lachen, roepen. Soms denk ik ten onrechte dat het Marc is die me roept.

Het is niet alleen het lawaai. In mijn kooi word ik van links naar rechts, en onder naar boven gekatapulteerd. Het ene moment lijkt de boot in 2 seconden van 0 naar 100 te accelereren. Het volgende in 1 seconde van 100 naar 0 af te remmen. Rustig een uiltje knappen is er niet bij.

*

We varen alweer zo’n twaalf uur zonder autopilot. Vroeg woensdagmiddag hield hij het voor gezien. De storm van dinsdagnacht heeft hem waarschijnlijk het graf ingejaagd. Vanaf woensdagochtend begon de autopilot steeds harder te piepen en kraken. Uiteindelijk maakte hij alleen nog maar heel veel lawaai. Sturen deed hij niet meer.

Dat is geen goed nieuws. Dat dingen kapot gaan tijdens het zeilen hoort er bij. De meeste van die zaken zijn niet zo cruciaal dat het uitvallen daarvan serieuze consequenties heeft. Dat geldt niet voor de autopilot. Als die het niet doet, moet er iemand achter het wiel staan. Niet af en toe, maar op elk moment. Dag en nacht. Zo lang de tocht duurt. Dat is behoorlijk pittig.

Overdag ging het prima. Ik nam twee uur wacht, dan Marc. Nu de autopilot het tijdelijke voor het eeuwige had verruild, hadden we geen keus. Om de beurt moest een van ons sturen. We vonden het eigenlijk wel mooi. De zee was inmiddels vrij ruig. Golven rezen als enorme diepblauwe watermuren achter ons op. Het ene moment leek het alsof ze ons zouden verpulveren. Het volgende werden we rustig opgetild. Meteen daarna surften we met een paar knopen extra snelheid van de golf af. Voor ons rolde de golf onverstoorbaar door. Minstens twee keer zo hard als wij. Voor hem was de reis naar de Kaapverden een lachertje. Achter ons tilde de volgende golf ons alweer op.

Om midden op de Atlantische Oceaan achter het wiel van een zeilboot te staan die met acht knopen van een briesende, schuimende golf afsurft, terwijl het zonlicht om je heen als strooigoud op het water fonkelt, is onbeschrijfelijk. Misschien was het kapotgaan van de autopilot wel een zegen, bedacht ik me terwijl ik achter het wiel stond.

We surfen weer van een grote golf af. Ik zie hem nauwelijks. Het is te donker. Toch voel ik me veilig. De boot kan deze ruige omstandigheden prima aan en ik heb het gevoel dat ik alles onder controle heb. Het sturen op het kompas is niet zo lastig als ik had gedacht. Het ene moment denk ik niets, “ben” ik  de boot, de zee, de wind. Het volgende beweeg ik ongehinderd door de tijd.

Marc en ik zitten in het populaire restaurant in de marina van Las Palmas.  Het is negen uur ‘s avonds. De tent begint vol te lopen met hippe locals. De vroegsten onder hen schuiven ruim een uur na ons pas aan tafel.

Twee grote ribeyes, een stevige rode wijn; voor Marc de door de charmante serveerster aangeraden yoghurt met honing, en voor mij de brownie. Ons galgenmaal, zeggen we grappend. We hebben net besproken hoe perfect de timing van Marc is. De afgelopen weken had de wind heel hard uit het Zuiden geblazen. Nu is de passaat weer terug en belooft de voorspelling ons een week rustig zeilweer. Dat Marc niet zoveel zeilervaring heeft, moet geen enkel probleem zijn.

Vreemd idee, dat wij ooit in een wereld met ribeyes en charmante serveersters rondliepen. Nu is er alleen die woedende natuur, de boot en wij.

Vroeg in de avond ging het weer stormen. Weer wilde ik de stormfok hijsen. De eerste poging mislukte. De schoot was om de lier in de knoop geraakt. Er was maar een manier om de strak gespannen schoot weer los te krijgen: doorsnijden. Een half uur nadat ik de schoot had doorgesneden en we de knoop hadden ontward, deden we een tweede poging. Weer ging het mis. Een aantal van de leuvers (de koperen ringen waarmee de fok aan de stag wordt bevestigd) schoot uit het zeil los. Het stormzeil was onbruikbaar geworden. Al met al was ik zo’n drie kwartier in woest weer op het alle kanten op vliegende voordek bezig geweest. Ik was kapot.

Het was alsof we in een slechte rampenfilm terecht waren gekomen. Eerst die storm van gisteravond die er volgens de voorspellingen helemaal niet had moeten zijn. Toen het kapot gaan van de autopilot waardoor het stuurwiel de resterende 3 of 4 dagen van de reis nonstop door ons bemand zou moeten worden. Toen een tweede storm. En vervolgens het wegvallen van de mogelijkheid om een stormzeil te hijsen.

Even wist ik niet hoe we verder moesten. Zo’n tien minuten hebben we motorend met de wind meegevaren. Zonder zeil. Om ons heen spatten brekers woest uit elkaar. Onder mijn zeilpak waren mijn kleren inmiddels vochtig – ik geloof dat geen enkel zeilpak bestand is tegen het natte werk op het voordek.

Opeens realiseerde ik me dat het onzinnig was om de motor te gebruiken. Ik moest denken aan wat ik over “stormtactieken” had gelezen. Ik trok aan de stophendel van de motor. De motor stopte. Ik keek op de snelheidsmeter. Geen enkele verandering. Tussen de vier en vijf knopen. “Zeilend” op de mast. Het bleek prima te werken. Het ultieme stormzeil. Gewoon de boot door de storm laten meevoeren; voor de wind en met de golven mee. Geen weerstand bieden aan dat wat vele malen sterker is dan jij. Wonderlijk genoeg voelde het heel veilig. De boot kon de storm prima aan en we voeren de goede kant op. Het enige minpunt was dat we steeds zelf achter het wiel moesten staan. 

*

Het duurt nog een paar uur voordat de maan opkomt. Weer die duisternis met het niets verlichtende licht van die onvoorstelbaar mooie sterrenhemel. Af en toe trekt een vallende ster een spoor van glinsterend zilverpoeder door de hemel.

Mijn ogen blijven maar dichtvallen. Ik kan de meters die de windsnelheid, koers, etc. aangeven niet meer lezen. Het is alsof ik naar en film kijk waar telkens beelden uit zijn geknipt. Het beeld is schokkerig. Ik heb gewoon geen keus. Ik moet mijn ogen regelmatig even dicht doen.

Met een schok word ik wakker. Mijn hoofd tegen het stuurwiel. Ik concentreer me en slaag erin de koers van de meter af te lezen. Ik ben weer veel te ver opgeloefd. Dit gaat niet. Zo wordt het gevaarlijk. Ik moet even liggen. Ik kijk op mijn horloge. Twee uur. Ik draai pas een uurtje wacht.

Het gevecht tegen de slaap is het enige waar ik echt moeite mee heb. Verder vind ik alles prima. Sterker nog, ik vind het fantastisch. Ik heb nog nooit zo mooi gezeild. Ik geniet van de spectaculaire natuur. De metershoge golven. Het sissen en spatten van het zilte nat. Het zonlicht op het water. De windstoten die zich als wegschietende veren in het wateroppervlak aftekenen. De onwerkelijk mooie sterrenhemel. De zonsondergangen waarbij de hemel in brand lijkt te staan. De walvissen, dolfijnen (de Orca die Marc heeft gezien, heb ik tot mijn grote frustratie gemist). Het is geweldig om te merken dat Marc en ik deze, toch uitdagende, omstandigheden met zijn tweeën uitstekend aankunnen. Ik voel mezelf meer “levend” dan ooit. Het is alsof ik alle stimuli met elke porie in mijn lichaam opzuig. Alsof dat is waarom ik nu al vijf dagen met in totaal twee uur slaap toekan. Het geeft me een ongelooflijke dosis energie. Een natuurlijke drug die sterker is dan een synthetische ooit kan zijn.

Alleen die nachtelijke uurtjes. Alleen dan kan mijn lichaam het soms even niet aan.

Ik pak het fluitje dat om mijn nek bungelt. Het fluitje waarmee ik ooit nog floot voor strafcorners en buiten spel, toen ik nog hockeyde in Amsterdam. Bij gebrek aan intercom aan boord, is dit ons communicatiesysteem. Ik blaas er twee keer hard op. Een paar seconden later staat Marc in de opening bij de kajuit.

‘Ik trek het even niet meer,’ zeg ik. ‘Ik dreig in slaap te vallen. Vind jij het goed om nu even een uurtje de wacht over te nemen?’

‘Tuurlijk.’ 

*

De ober pakt mijn lege koffiekopje van tafel. Veel van de surfplanken die net nog op het strand lagen, planeren nu over het azuurblauwe water. Het waait inmiddels wat harder.

Een paar dagen geleden hebben Marc en ik bij de Club Mistral waar ik nu op uitkijk een surfplank gehuurd. Een welverdiende traktatie na al onze ontberingen.

Zaterdagochtend 28 december kwamen we in Palmeira (op het eiland Sal) aan. We hebben snel tussen een paar andere boten geankerd en zijn vervolgens gaan slapen. Op een vrijwel still en nauwelijks bewegende boot. Een onbeschrijfelijke luxe.

Later die ochtend bleek ons anker tussen rotsen beklemd te zijn geraakt en door de windkracht 7 die over de baai raasde volledig krom te zijn getrokken. Ook het ankerbeslag was volledig verbogen. Met hulp van een paar vriendelijke locals lukte het uiteindelijk om het anker los te krijgen en de boot veilig aan de enige vrije mooring in de haven te bevestigen.

Inmiddels is Marc weer terug naar Nederland. Als alles volgens planning gaat (wat natuurlijk zeer de vraag is in landen die er een vrij ontspannen arbeidsethos op na houden), zou eind deze week mijn anker en ankerbeslag weer hersteld moeten zijn en zou ik het kapot gegane onderdeel van mijn autopilot (per vliegtuig) moeten hebben ontvangen. Dan zou ik komend weekend het uiterst relaxte (en – itt tot Santa Maria, waar ik nu dit blog schrijf, volstrekt ontoeristische) Palmeira moeten kunnen verlaten om aan de ontdekking van de andere Kaapverdische Eilanden te beginnen. Hopelijk met iets minder wind en net een tandje minder avontuurlijke “uitdagingen” dan op de oversteek met Marc.