Palmeira

05-01-2014 17:13

Een groot deel van de mensen die net nog op straat stonden heeft zich nu in de woonkamer verzameld. Net als de buitenkant van veel huizen in Palmeira zijn ook de muren hier binnen fel gekleurd. De keuken waar ik vanaf mijn bank op uitkijk is mintgroen. De woonkamer knaloranje. Alsof ik tijdens een EK in een door het Oranjevirus gevelde Hollandse volksbuurt ben beland en iedereen elk moment luidkeels Hup Holland Hup kan gaan scanderen.

Maar dit feest heeft niets met het Nederlands elftal te maken. Een vriendelijke dame heeft mij net uitgenodigd om binnen nog even een drankje te drinken. Vlak daarvoor had ze haar zoons bevel gegeven de enorme boxen die voor haar deur op straat stonden naar binnen te brengen. De muziek werd uit gezet. De after-after party was voorbij.

Het is een uur of tien ’s avonds. De tweede dag na oud en nieuw. Drie dagen heeft het feest nu geduurd. Op 1 januari liepen de laatste feestgangers nog om negen uur ’s ochtends door het dorp. De dag daarna was het niet anders.

Er zijn twee kampen, is me inmiddels uitgelegd. Het Superbock kamp en het Strela kamp. Elk biermerk sponsorde zijn eigen feest. Het ene op het “feestterrein” tussen de speciaal daarvoor neergezette containers, het andere in de dorpskroeg. Je kocht een kaartje en verzekerde je daarmee van drie dagen drank. Nu – op de laatste avond – werd de overgebleven drank op straat opgedronken.

Tijdens de after-after party omhelsde iedereen iedereen. Er werd met levendige gebaren gepraat en veel gelachen. Hier en daar struikelden mensen over hindernissen die er niet waren en werden volle drankglazen door onhandige bewegingen omgestoten. Sommige stelletjes waren verwikkeld in voorspel dat meestal achter gesloten deuren plaatsvindt.

Op een tafel voor het huis van mijn gastvrouw stonden twee enorme emmers. Een met Caipirinha.  En een met “grog”, een soort honingrum. Achter de tafel stonden enorme hoeveelheden lege Superbock flesjes.

‘Martini?’ De mater familias heeft net een onaangebroken fles Martini Bianco opengetrokken. Zonder op antwoord te wachten schenkt ze mijn glas in.

‘Un poco,’ zeg ik glimlachend, terwijl ik mijn Spaans nog met gebarentaal probeer te ondersteunen.

Maar Spaans is Creools noch Portugees – de twee talen die hier worden gesproken. Het glas wordt tot de rand volgeschonken. Dan wordt de fles op tafel gezet.

Een minuut later is hij leeg. Elk van de vijf zonen van de vrouw des huizes houdt een tot de rand gevuld glas mierzoete Martini vast.

Flavio, de naast mij zittende zoon, stoot met een brede grijns zijn glas tegen het mijne.

‘Toet fiesch!’ roept hij (althans dat versta ik). De twee woorden waarmee iedereen hier aangeeft dat “alles cool” is.

‘Toet fiesch!’ bevestig ik.

Behoorlijk vies, denk ik terwijl ik een slok neem. De vijfde klas middelbare school. Dat zal de laatste keer zijn geweest dat ik dit spul heb gedronken. Zelfs toen vond ik het niet lekker.

Ik kijk naar links. Oma lacht me bemoedigend toe. Op haar schoot ligt inmiddels een van haar kleinkinderen te slapen. Ik probeer een gezicht te trekken waarvan ik me voorstel dat het hoort bij een Martiniliefhebber. Oma steekt een duim naar me op en draait zich dan naar een van haar schoondochters.

Ik bekijk haar nog eens goed. Oma. In zekere zin maakt dat mij een opa. Zonder nageslacht weliswaar. Maar wel ongeveer dezelfde leeftijd – halverwege de veertig. Ik zonder kinderen. Zij met vijf zoons, drie dochters, vijf schoondochters, drie schoonzonen, en de populatie van een middelgroot kinderdagverblijf aan kleinkinderen. Twee verschillende werelden.

Net als mijn normale leven in Nederland en mijn nieuwe leven als zeiler.

Carrière maken. Geld verdienen. Of als een zwerver de wereld rondtrekken. Is het een beter dan het ander? Hoe meet je de kwaliteit van een leven?

Ik geloof dat het ergens in de jaren zestig of zeventig was dat een Franse speleoloog zichzelf twee maanden in een volledig van het daglicht en de buitenwereld afgesloten grot opsloot. In zijn perceptie kroop de tijd. Na twee maanden dacht hij dat er pas een was verstreken. Relativiteit, maar dan anders. Hoe minder (intense) ervaringen je beleeft, hoe langzamer de tijd verstrijkt.

Mijn oversteek van Gran Canaria naar Cabo Verde zal ik nooit vergeten. Een soort niet in de tijd te definiëren supermassa aan ervaringen. Ik word er steeds weer naar teruggeflitst.

Oma draait zich weer naar me toe. Snel neem ik een grote slok uit mijn glas. Zie ik een lichte argwaan in haar donkere ogen?

Haar kleinzoon wordt wakker en wil weer naar zijn moeder. Een van de vrouwen in de kamer loopt naar Oma toe. Mijn redding.

Moeiteloos surft het enorme beest met de golf mee. Vlak onder het in zonlicht glinsterende wateroppervlak. Het is bijna alsof de walvis de golf meeneemt, en niet andersom. Door het kristalheldere water kunnen we hem goed zien. Niet meer dan vijf meter van ons vandaan. Hij zal net iets groter zijn dan onze boot. Samen met een paar vrienden escorteert hij ons nu al een half uur. Een erewacht tijdens de eerste mijlen van de laatste honderd naar Cabo Verde.

‘Godverdomme!’ De stem van Marc. Maar het is Marc niet. Dat heb ik nu al vaak genoeg vastgesteld.

‘Drie kilo aardappelen,’ zegt de vrouw.

Dan hoor ik weer de stem die alleen maar onverstaanbare woorden murmelt. Ook nu kan ik de woorden niet goed verstaan.

Ik hoor de stemmen echt. Heel duidelijk. Sommige komen van buiten, uit het water dat vlak langs mijn oren suist, aan de andere kant van de wand waar ik tegenaan lig. Sommige komen uit de boot.

Zou het zijn omdat ik nu al vier dagen niet heb geslapen? Ik kan het me niet voorstellen. Ik voel me scherp, heb niet het idee dat ik niet meer helder kan nadenken. Marc hoort ze ook. Net als ik, wanneer hij in zijn kooi ligt. Hij heeft wel geslapen. Misschien is het die wonderlijke gewoonte van het menselijk brein om stimuli aan te vullen en te transformeren naar bekende patronen. Zonder die eigenschap zou de katholieke kerk het met heel wat minder wonderen moeten doen.

‘Ik wil niet,’ jengelt de kinderstem weer eens.

Flavio port me vriendelijk in mijn zij en gebaart dat ik niet zo bescheiden hoef te doen met de drank. Hij wijst naar zijn lege glas: zo moet het!

Terwijl ik met zo goed mogelijk gecamoufleerde tegenzin mijn glas weer aan de lippen zet, staat Flavio op. Hij verdwijnt de keuken in. Vlak daarna verschijnt hij met een fles in zijn hand. Ouzo, staat er op het etiket. Hij gebaart dat mijn glas leeg moet, en rap wat.

Vriendelijk weigeren is geen optie. Het zou het equivalent van een rochel in het gezicht van mijn gastheren en –vrouw zijn. Het kon erger – gelukkig is de voorraad Martini op.

Wat Wilhelmina met het vingerbadje kon, moet ik met de Martini kunnen. In een grote teug verdwijnt de suikerige drank in mijn maag.

Flavio draait de dop van de fles en gebiedt mij mijn glas op te houden. Een dikke, melkachtige substantie vloeit tergend traag mijn glas in. Vlak voordat mijn glas dreigt over te lopen, trekt Flavio de fles terug. De broers volgen. Ook deze fles is nu leeg.

Flavio maakt me in een combinatie van gebaren en Portugees duidelijk dat we nu zijn overgestapt op zelfgemaakte drank. Een specialiteit van Oma. De glazen worden geheven. Voorzichtig neem ik een slok. Een soort advocaat. Niet zo erg als de Martini, maar ook dit wordt een behoorlijke uitdaging.

Vragend kijken de broers en Oma me aan.

‘Multo bon!’ zeg ik, terwijl ik een duim opsteek naar Oma.

Het afgelopen half jaar in Nederland had net zo goed twee maanden kunnen zijn. Tevergeefs zoeken naar een interessante opdracht als interimjurist. Ik had weliswaar daglicht en contact met de buitenwereld, maar was toch een beetje holbewoner.

Ik knijp met mijn ogen. Het helpt niet. Ik kan de kompaskoers niet van de digitale meter onder de buiskap aflezen. Mijn ogen werken nog maar half. Ze willen het loket sluiten. Maar ik heb nog minstens een half uur te gaan voordat mijn uur wacht erop zit. Ik schud mijn hoofd wild heen en weer terwijl ik een briesend geluid maak. Alsof ik een monster nadoe voor mijn kleine neefje. Op de een of andere manier verdrijft het de slaap. Heel even maar. Een paar minuten later schrik ik op, nadat mijn hoofd kort tegen het stuurwiel tot rust is gekomen.

Wonderlijk; overdag is mijn lichaam zo vergevingsgezind. Zelfs na vier nachten vrijwel niet te hebben geslapen, voel ik mij overdag uitgeslapen en fit. De eerste paar nachten had ik ’s nachts weinig moeite wakker te blijven. Maar nu wordt er zodra het donker is, een knop omgezet. Dan is mijn lichaam zich opeens pijnlijk bewust van het slaapgebrek. Elke wacht is een gevecht tegen de slaap. Als Marc de wacht overneemt, lukt het vervolgens niet te slapen. En zodra er weer licht gloort in het Oosten, is mijn lichaam het slaapgebrek weer vergeten.

Het maakt de nachten extra intensief. Het voelt buitenwerelds om in de diepzwarte nacht met een kleine zeilboot op de oceaan te varen. Overdag heb ik al het gevoel dat ik alleen op de wereld ben. ’s Nachts lijkt ook de wereld verdwenen. Er is niets meer dan het fluiten van de wind, het sissen van de golven, de verlichte masttop die als een uitgestrekte vinger van links naar rechts zwaaiend naar de sterren wijst, en ik.

Chronos en Kairos. “Normale”- en gevoelstijd. Je kan honderd worden, terwijl het voelt alsof je nauwelijks kind af bent. Elke dag hetzelfde. Dag in dag uit. Jaar in jaar uit. Die jaren tellen niet. Of je kan jezelf onderdompelen in nieuwe ervaringen. Dan kan zelfs een kort leven heel lang zijn.

Een optelsom dus van ervaringen. Dat lijkt me de maatstaf van levenskwaliteit. Hoe je die ervaringen opdoet maakt niets uit. Als je ze maar opdoet.

Ik neem weer een slok van Oma’s huisdrank. De broers hebben hun glazen al op. Ondanks de afkeurende geluiden van Oma zijn ze, luid grappen makend, alweer op zoek naar een nieuwe fles drank.