Olusicuidup, San Blas

12-09-2014 02:04

Dertig meter heb ik uitgezet. Ik zet de ankerketting vast en ga staan. Tevreden kijk ik om me heen. Keurig, al zeg ik het zelf. Precies tussen de twee eilandjes in. Zeven meter diepte. Zandbodem. Moet prima zijn zo.

De vlag begint wat harder te wapperen. Hier en daar zie ik golfjes op het anders zo vlakke water verschijnen. Verbeeld ik het me, of is het nu donkerder dan net?

Ik kijk naar de lucht. De grijszwarte wolken die al de hele ochtend dreigend net iets verderop bleven hangen, lijken dichterbij te zijn gekomen.

Nog even checken of het anker inderdaad goed ligt. Moet makkelijk kunnen voordat die donkere wolkenmassa arriveert.

Ik loop van de boeg naar achteren. Even m'n zwembroek aantrekken, de duikbril opzetten, het water in en dan het anker controleren. Een plotselinge windvlaag. Ik moet me aan de reling vastgrijpen om niet mijn balans te verliezen.

Ik loop door naar de kuip. Even fluit de wind schel langs de mast. Ik kijk op de windmeter. Vijfendertig knopen. Aarzelend haal ik mijn zwembroek van de reling. Weer fluit de wind. Veertig geeft de windmeter nu aan. Ik gooi m'n zwembroek in een hoek van de kuip en ga achter het wiel staan. Nog maar niet de motor uitzetten, denk ik. Je weet nooit.

Een harde vlaag. Vijfenveertig knopen, zegt de meter. Windkracht tien. De wind is opeens gedraaid. Hij raakt de boot nu van opzij.

De boot helt even sterk naar bakboord. Overal om me heen staan opeens schuimkopen op het water. Ik voel hoe de ankerketting strak wordt getrokken. Ik kijk nog eens goed om me heen. Mezelf inprentend waar de koraalformaties zijn, en waar zandbanken.

Achter de boot is er nog zo'n zestig meter tot een grote koraalmassa. Voor de boot is er veel meer ruimte. Aan weerszijden liggen op zo'n dertig meter de eilandjes met vlak daarvoor zandbanken.

Weer een harde windstoot. Er trilt een korte schok door de boot. Een oude bekende. De schok van een krabbend anker.

Verdomme!

Ik geef gas en probeer de boot in de wind te sturen.

Weer een harde vlaag.

Nee, geen vlaag. De wind houdt aan. Het is nu menens.

De kop van de boot draait opeens hard naar het eilandje toe. Het anker is los.

Terwijl ik me naar de gashendel buig om extra veel gas te geven, trilt er een harde dreun door de boot. Te laat. De Kairos ligt schuin. Vast. Op de zandbank. Het strand is vlakbij. De boot begint te hellen. Steeds verder. Snel hang ik mijn hoofd over de reling. Ik zie het roer in het zand verdwijnen. De schroef is nog maar net onder water.

Adrenaline pompt met recordsnelheid door mijn aderen. Ik heb misschien nog een minuut om hier weg te komen, daarna is het te laat. Dan zit de boot vast. Muurvast. Als de zee er dan een tijdje op inbeukt, kan hij ernstig worden beschadigd.

Mijn blik flitst van de ankerketting op de boeg naar de gashendel in de kuip. Slecht moment om solozeiler te zijn, roept een stemmetje in mijn hoofd. Ik moet tegelijkertijd op de boeg en in de kuip zijn. Op de boeg moet worden geprobeerd de ankerketting binnen te lieren. Met een beetje geluk pakt het anker zometeen weer. Dan kan door de ketting binnen te halen, de boot weer een beetje van de bank worden afgetrokken.

Achter het wiel moet er, zonder af en toe heel hard gas worden gegeven, om ook op die manier te proberen de boot los te krijgen.

Nauwelijks een seconde nadat de boot op de bank is vastgelopen, heb ik de gashendel hard naar beneden geduwd. Zo ver als hij maar kan. Volle kracht vooruit. Voor het eerst sinds ik de boot heb - ik ben nooit verder gegaan dan half vermogen. Bang dat het slecht was voor de motor. Maar het moet nu. Alles of niets. Het wiel heb ik zo ver mogelijk naar stuurboord gedraaid en vastgezet. Vervolgens ren ik over het naar schuin hangende gangboord naar de boeg.

Met de lier probeer ik de spanning op de ankerketting op te voeren. Het lukt; het anker lijkt weer te pakken.

De motor schreeuwt het uit. Achter de boot zie ik zandwolken in het water opstuiven. Dit kan niet goed zijn voor de motor.

Het ankerbeslag buigt vervaarlijk naar stuurboord. Beelden van de Kaapverden flitsen door mijn hoofd. Toen boog het net zo. Langzaam eerst en toen steeds sneller. Tot het ankerbeslag volledig verbogen was.

Regen striemt inmiddels in mijn ogen.

Een door de wind opgezweepte golf klapt tegen de boot aan. Heel even ligt de boot wat rechter. Hier moet ik het van hebben, schiet het door mijn hoofd. Zolang ik niet dichter bij de wal kom, is er een kans dat een golf de boot even los tilt zodat de motor ons kan bevrijden.

Laat het harder gaan waaien. Laten de golven hoger worden. Even maar.

Weer een golf. Weer ligt de boot even rechter.

Maar hij beweegt niet.

Shit! Zou het al te laat zijn?

Weer een golf. Ik val achterover. De boot schiet weg. In een bocht naar stuurboord.

Struikelend ren ik naar achter. Ik haal het wiel van de klem en stuur hard naar bakboord. Net op tijd. Bijna was de boot weer op de zandbank gedraaid. Ik neem wat gas terug.

Gelukt! Vrij!

Maar nog niet veilig.

Nog steeds vijfenveertig knopen wind. De boot is nauwelijks te manoeuvreren. Het is alsof een reusachtige hand hem tegenhoudt.

Met moeite hou ik de Kairos weg van de bank. Waar het anker net nog hielp, is het nu een gevaar. Het houdt me vast. Ik kan nauwelijks sturen. De boot dreigt weer op de bank te lopen.

Weer heb ik hulp nodig. Iemand moet het anker binnenhalen, terwijl ik de boot van de bank af houd.

Ik probeer net zo veel gas te geven als nodig is om noch voor- noch achteruit te gaan. Het wiel probeer ik zo vast te zetten dat de boot niet gaat draaien. Dan sprint ik weer naar voren. Met moeite lukt het me om zo'n twee meter ketting binnen te halen. Dan draait de boot door de wind en drift hij weer hard in de richting van de bank.

Ik race naar achteren, mijn grote teen open halend aan de leioograil. Ik spring achter het wiel en geef fel gas. Zo goed en zo kwaad als dat gaat, stuur ik bij. Het duurt even voordat ik de boot onder controle heb. Vervolgens ren ik weer naar de boeg.

De roerloze palmen baden in het vanillekleurige namiddaglicht. Een pelikaan scheert over het water. De uiteinden van zijn vleugels niet meer dan een paar centimeter boven de zee. Vlakbij de boot springt een school minuscule visjes uit het water. Ze landen een paar centimeter verderop weer in het water. Als druppels van een belachelijk kleine regenbui. Iets verderop steekt een schildpad zijn hoofd uit het water. Sloom kijkt hij me aan. Door het kristalheldere water glinstert zijn schild. Groot genoeg om een klein kind op te vervoeren.

Ik lig aan de andere kant van het eilandje waar de Kairos zich vanmiddag even te ruste legde. Hier is meer ruimte. Mocht het anker weer gaan krabben, dan heb ik meer tijd om te reageren.

De onderste dertig centimeters van de kiel zijn nu volledig schoon. Geen rode antifouling uit de Canarische Eilanden meer. Geen blauwe uit La Coruna van het jaar daarvoor. En geen pokken meer uit Cartagena. Alleen nog het grijswit van het polyester. Een keurige zandschrob behandeling. Complimenten van de zandbank.

Ik kijk even naar de schram op mijn teen. Vlakbij het kleine litteken dat ik overhield aan het krabbend anker bij Aruba. Ook toen haalde ik mezelf open terwijl ik tussen de kuip en boeg op en neer rende.

Ik neem nog een slok van mijn Club Colombia biertje. Een paar honderd meter ten Noorden van de boot breken de golven op het rif. Als een constante, tevreden zucht drijft de ruis deze kant op.

Ik ben de enige. Geen enkele andere boot. Geen Kuna indianen. Niemand. Alleen op de wereld. Al deze onwerkelijke schoonheid - het is voor mij alleen.

Elke Kuna die ik tot nu toe tegenkwam, stelde vrijwel meteen die ene vraag: solito? Stomverbaasd keken ze me aan als ik bevestigde dat ik alleen zeil. Meestal stelden ze de vraag nog een paar keer terwijl ze over mijn schouder de boot in tuurden - op zoek naar die ander.

Maakt het uit? Dat ik alleen ben?

Natuurlijk maakt het uit. Met iemand anders was dit een compleet andere reis geweest. Misschien mooier, misschien juist minder mooi.

Maar het is volstrekt irrelevant. Ik reis nu alleen. Ik geniet. Het is allemaal nog veel mooier dan ik had gedacht.

Het leven van en in de pure natuur. Versgevangen kreeften die net nog onder de boot door scharrelden. Bananen en kokosnoten van bomen om de hoek. Een 'douche' met regenwater dat ik in de stortbui om drie uur gisternacht met de bimini in een grote wasteil heb verzameld.

De adrenaline. Het gevecht tegen de elementen. Terwijl regen, wind en zee op de vernietiging van de boot uit zijn, de Kairos proberen te redden. Geen spelletje, maar echt.

De rust. De tijd die niets meer met die uit de 'geciviliseerde' wereld te maken heeft. Momenten die uren duren, en uren die maar een moment duren.

Weer neem ik een slok Colombiaans bier. De avondzon brandt aangenaam op mijn huid.

Geen chronologische tijd meer, alleen nog de kairologische.