Canouan

03-04-2014 16:04

Net was het nog groenblauw. Nu donker grijs. Zo heb ik het water hier nog niet gezien. Een kleur die ik associeer met de Noordzee, kou en slecht weer. Maar nu straalt het een serene rust uit. Alsof de Carieb even lak heeft aan al die mensen die verwachtten zomaar de azuurblauwe ansichtkaart te kunnen binnenwandelen. Alsof ze even een moment voor zichzelf neemt.

De lucht is snel betrokken. Maar de wind is niet toegenomen. Een bescheiden bries. In het oosten zie ik alweer een dunne strook blauwe lucht. In het westen zakt de zon onder het wolkendek. Daar beginnen de wolken te branden.

Ik kijk naar achteren. Het kielzog voert naar Mustique, Bequia en Saint Vincent. Ze zijn allemaal nog duidelijk te zien.

Voor me ligt Canouan. Zeker nog 7 mijl. Voor donker zal ik er niet zijn. Tegen al mijn regels in.

Het zij zo. Op Mustique blijven was geen optie.

Vrijwel geruisloos glijdt de Kairos door het water. Een drie-eenheid: de boot, de natuur en ik. In perfecte balans. Het wiel beweegt licht in mijn handen. Het is niet duidelijk wie wie stuurt.

Ik adem diep in. Nauwelijks hoorbaar fluistert het water tegen de boot. En weer rustig uit. De bries voelt aangenaam op mijn huid.

Nergens liever te zijn dan hier; nu. Dat gevoel. Daarbij verbleekt al het andere.

Vlak voor de boot verschijnt een enorme schildpad uit de diepte. Ik kijk om me heen. Nergens een teken van menselijk leven. Geen boot, geen huis; niets. Alleen de natuur. “Nu” zou net zo goed een paar miljoen jaar geleden kunnen zijn. Misschien lijkt deze schildpad geen oerbeest. Misschien is hij het. Net als die zwarte roofvogels bij de eilanden. Urenlang zweven ze dreigend hoog boven het water. Hun vleugels nauwelijks bewegend. En dan plotseling storten ze in duikvlucht naar beneden. Een plons. Weer een vis minder.

Ik loef een beetje op, zodat ik niet tegen de schildpad aan vaar. Zijn kop schiet omhoog. Als een flexibele, levende periscoop. Hij ziet de boot. En weg is hij. Alleen wat rimpelingen in het water achterlatend.

Wat is het toch? Wat maakt dit zo magisch?

Dit gevoel. Elke keer weer verbaast het me. Het is alsof ik het vergeet zodra het zeil gestreken is. Een genot waarvan ik het bestaan alleen maar vermoed als ik het niet beleef.

Nu is het echter dan ooit. De totale ontspanning. Het een zijn met de natuur en de boot. Het denken. Hallucinatoir en helder tegelijkertijd.

Het is een natuurlijke high. Verslavend. Als je hem eenmaal hebt ervaren, moet je meer. Steeds meer.

Toen ik er de eerste keer over las, kon ik me er niet zo veel bij voorstellen. Die beslissing Bernard Moitessier. De legendarische Franse zeiler deed mee aan de eerste non-stop solorace om de wereld. Eind jaren zestig was het geloof ik. Hij lag op kop. Ver voor de nummer twee. Nog maar een kleine twee duizend mijl te gaan. Het moest heel vreemd lopen, wilde hij de race niet winnen. En toen besloot hij koers te verleggen. Niet meer naar de finish. Hij ging door. Nog een keer de wereld rond.

Nu begrijp ik het.

Ik leg mijn hoofd tegen het gangboord en tuur onder de fok door. Het gaat goed. Op deze koers vaar ik er op een veilige afstand langs; het rotsblok Petit Canouan. Een wolk meeuwen cirkelt boven de grauwe steenmassa. Ze kleuren warm oranje in het late licht. Onder hen duiken de rotswanden van het mini-eilandje de zee in. Golven gooien zich er schuimend op te pletter.

Achter de boot wordt Mustique kleiner. Ik denk weer aan de ontmoeting. Ik glimlach.

 

‘Hi. Can I give you a ride?’

Ik schrik. Je hoort ze niet aankomen, die elektrische karretjes. Net was het hetzelfde verhaal met dat karretje van de Mustique Water Service.

Nu staat er een rood karretje naast me stil. Dit keer niet een met het Mustique Company logo erop. Een mooie vrouw met een enorme zonnebril kijkt me lachend van achter het stuur aan.

‘Sorry, I didn’t mean to scare you.’

‘No, no problem. It’s just that I didn’t hear you coming.’

‘Tell me about it. When I walk around here, I go from one cardiac arrest to the next. That’s exactly why the Mustique Company should allow us to drive normal cars here. No such problem with the sweet sound of a Maserati.’

Ik lach.

‘So, are you up for a ride in this sorry little excuse for transportation?’

‘Absolutely.’

Ik klim naast haar op de voorbank.

Ze steekt haar hand naar me uit. ‘I’m Raquel,’ zegt ze terwijl het karretje geruisloos optrekt.

Ik schud haar hand en zeg: ‘Menno. Nice to meet you.’

‘Minnow?’ zegt ze vragend.

Ze lijkt op iemand die ik ken. Wie?

‘No. M. E. N. N.O. Menno.’

‘How exotic. So, Menno, are you new on the island?’

‘Yes. I just arrived.’

‘Then I suppose you want to see all the sights, right?’

‘Well, to be honest, I didn’t realise there are any special sights. I just thought it would be fun to walk around a bit. You know, get a bit of a feel for the island.’

‘Oh there are special sights here, allright.’ Ze gniffelt. ‘However, they are usually safely locked away behind a fancy fence. You won’t get to see them unless you have the key.’

Ze lacht. ‘ But you could of course start off with the one site that is accessible for everyone. Who knows what that may lead to.’

Ze draait zich even naar me toe, duwt haar zonnebril omlaag en kijkt me met pretogen aan. ‘Have you been to Basil’s Bar yet?’

Eindelijk zie ik het. The Constant Gardner. Die idealistische vrouw van de diplomaat.

Ze schuift haar zonnebril weer terug en kijkt weer naar de weg voor ons.

‘No. Actually, I just arrived on the island,’ zeg ik verward.

‘Perfect. Basil’s it shall be. High time we got ourselves a drink.’

 

Nog een beetje extra mayo. Perfect. Nu op elke helft van het bolletje een blad sla. Daar weer een stuk tomaat op. Dan op elke helft een stuk kaas. Mooi. De helften kunnen op elkaar.

Tevreden kijk ik naar het bruine bolletje op het bord voor me. Een kunstwerk; al zeg ik het zelf.

Ik trek de Cruising Guide naar me toe. Morgen naar Mustique. Eens kijken wat ze daar over melden.

Terwijl ik een hap neem van het bolletje, lees ik over de geschiedenis van het eiland.

“Other rich clients followed suit, including international showbiz and jet-setting celebrities like Mick Jagger, Raquel Welch, David Bowie, etc.”

Raquel Welch.

Stel je voor dat ik haar daar tegenkom.

Terwijl zij net haar oprijlaan uit loopt of zo.

Een harde klap tegen de boot. En nog een. Binnen twee seconden sta ik buiten. Een half omgeslagen knalgele boot schuurt langs de zijkant van de Kairos. Zonder roer en zonder bemanning. Hij wordt door de wind de baai uitgeblazen.

Ik herken de boot. Gisteren had ik hem op het strand zien liggen. Een van de zeilboten die voor lokale zeilraces worden gebruikt.

Nu schuurt ze langs de Kairos. Haar mast dreigt vast te raken in mijn reling. Snel grijp ik de mast en trek de boot ermee overeind. Ik voer hem naar de achterkant van de Kairos; oppassend dat hij niet weer tegen de boot aanklapt.

Uit mijn ooghoek zie ik twee jongens hard deze kant op zwemmen. Als ik hun boot niet had vastgegrepen, hadden ze hem nooit ingehaald. Bovendien was hij dan waarschijnlijk nog tegen allerlei andere voor anker liggende boten aangedreund. Wie weet wat voor schade dat zou hebben veroorzaakt.

Een paar minuten later klampen de jongens zich hijgend aan hun boot vast.

‘Lost something?’ vraag ik ze.

Ze grijnzen schaapachtig. ‘You can let go now, mister.’

Geen dank, denk ik terwijl ik hun boot afduw.

Ik ga op mijn knieën zitten en leun over de reling heen. Geen schade te zien. Maar de boot raakte de Kairos vrij laag boven de waterlijn. Dat kan ik hiervandaan niet goed zien. Ik moet het voor de zekerheid ook nog even vanaf het water controleren.

Ik klim in de dinghy en glij ermee langs de zijkant van de boot.

Shit.

Twee gaten. Je kan er de glasmat zien. Niet best. Verder ontdek ik allerlei krassen op het nog maar drie maanden geleden zo mooi gepolijste polyester.

Eerst nog even snel mijn lunchkunstwerk verorberen? Nee, ik moet meteen achter die jochies aan. Straks zijn ze verdwenen en kan ik er niemand meer op aanspreken.

In stevig tempo roei ik naar ze toe. Ze hebben hun boot net weer op het strand getrokken. Ik trek mijn dinghy ernaast. Er staat een groepje van tien jongens om de knalgele boot heen. Ik vraag ze van wie de boot is. Alle vingers wijzen naar een klein jongetje iets verderop. Een jaar of twaalf, schat ik. Ik loop zijn richting op. Gehaast loopt hij weg, richting het dorp.

Ik loop achter hem aan. ‘Is this your boat?’ vraag ik aan zijn rug.

‘I only sail it,’ zegt hij zonder zich om te draaien. Hij gaat harder lopen. Plotseling blijft hij staan. Vlak voor een man die net het strand op komt lopen. De jongen kijkt hem even aan en tuurt dan bedremmeld naar de grond. Ik herken de man: Alick, de vriendelijke zeilmaker. Bij gebrek aan naaister in Bequia had hij een stuk van een oude bimini op het gat in mijn gescheurde korte broek genaaid.

‘Alick! Is this your son?’

‘He sure is.’

‘We need to talk.’

 

Ik staar naar de fok. Misschien nog iets losser? Van achter het wiel buig ik naar de lier en laat de fokkeschoot aan stuurboord nog een beetje vieren. Een paar dagen geleden nog zaten aan deze kant van de boot gaten in de romp. Inmiddels is alles perfect gerepareerd. Wat een geluk dat het de zoon van Alick was. In twee dagen had hij alles hersteld.

Dat betekende wel twee dagen langer dan gepland in Bequia.

Twee dagen langer om te fantaseren over Mustique.

 

Ik drink de laatste slok bier op en zet het flesje weer op tafel. Ik kijk nog een keer rond. Dit is het dan; Basil’s Bar. Niet erg bijzonder. Beetje afgeleefd. Moeilijk voor te stellen dat dit zo’n beroemde tent is. Het is een beetje… doods. Zoals het hele eiland. Prachtig allemaal: de tennisbanen, paardenweiden, perfect onderhouden lommerrijke kronkelweggetjes langs in weelderige tuinen verscholen kapitale villas. De voorbij zoevende fonkelnieuwe elektrische karretjes van de Mustique Water Service, Mustique Energy Service, Mustique Botanical Service, en weet ik wat voor andere Services. Het overal rondlopende personeel dat alles keurig verzorgt. Maar het klopt niet. Afgezien van het personeel lijkt er niemand te zijn. Degenen voor wie alles zo perfect wordt onderhouden, zijn nergens te bekennen. Verwende kinderen die hun dure speelgoed ongebruikt in een hoek van de toch al bomvolle speelgoedkamer laten liggen.

Ik loop naar de bar. ‘The bill, please.’

‘One beer, right?’ vraagt de barman.

And one imaginary friend, hoor ik hem er in gedachte aan toevoegen.

Ik knik.

‘Fifteen EC,’ zegt de barman.

Ruim twee keer zoveel als op de andere eilanden.

Ik reken af en loop de kroeg uit. Ik moet terug naar de boot. Er zal binnenkort wel iemand van de Mustique Mooring Service langskomen om de mooring fee te innen. Zit er dik in dat die ook twee keer de normale prijs is.

Voor deze ene keer mag het - de 100% budgetoverschrijding. Het Mustique avontuur is nog jong. Het kan nog. Vanavond. Of morgenochtend.

Ik glimlach.

De weg langs het water maakt een flauwe bocht. Er verschijnt een steiger. Die was me eerder nog niet opgevallen. Er tegenover staat een mooi verzorgd houten huisje met een dak van palmbladeren. Er hangt een keurig geschilderd bord met de tekst “Welcome to Mustique”. Daaronder nog een bord. “Mooring Fees”. Mijn ogen glijden er overheen.

Verschillende categorieën.

De prijs is afhankelijk van de bootlengte.

Mooi. Ik heb maar een klein bootje. Met mijn 34 voet zou ik in een gunstige categorie moeten vallen.

Ik zoek op het bord naar “mijn” categorie.

Niet te vinden. 60 voet. Dat is de kortste lengte die ik zie.

Het duurt even voordat het tot me doordringt.

60 voet.

Klein.

“200 EC” staat er achter de categorie voor de “kleine” bootjes. Precies acht keer zoveel als ik normaal voor een mooring betaal.

Er zijn grenzen.

 

De zon is nu onder. Over tien minuten zal het volledig donker zijn. Canouan is inmiddels vlakbij. Ongeveer een mijl nog.

De vorm van de kust is moeilijk uit te maken in de schemering. Vaar ik recht op de rotsen af? Ik zet het wiel vast en ga bij de ingang van de kajuit zitten. Ik pak de Ipad uit de houder aan de binnenkant van de kajuitwand. Het scherm licht op. Niets aan de hand: ik lig keurig op koers. Nog 0,9 mijl te gaan voordat ik bij de ingang van de baai ben.

Terug naar het wiel. Voor de boot zie ik nog maar een klein stuk met schuimkopjes. Daarachter begint de luwte. Dit zeilfeestje is alweer bijna voorbij.

Ik tuur naar de laatste oranje-rode lichtstrepen in het westen.

Ik zou ook die kant op kunnen varen.

Gewoon dit jaar al de Pacific in. Misschien is het nog niet te laat.

De boot is er klaar voor. Ik ben er klaar voor.

Het zou kunnen.

Toch?

Uit mijn ooghoek zie ik lichtjes verschijnen.

Ik moet nu goed opletten.

Dat moet Charlestown zijn. Ik ben dus bij de baai. Er loopt een rif dwars door de baai. Middenin de baai is een doorgang. Die zou door verlichte boeien moeten zijn gemarkeerd.

Ik kijk, maar zie nauwelijks iets. In ieder geval geen boeien. Ook de contouren van de baai zijn niet te ontwaren. Weer zet ik het wiel op de klem. Weer de Ipad er bij.

Nog een kwart mijl, dan kan ik veilig de baai in varen.

Het zeil hangt inmiddels slap. Ik rol het in en zet de motor aan. Kajuit in. Navigatielichten aan en weer achter het wiel.

Duisternis. Nog steeds niets te zien. Ja, lichtjes op de wal. Maar hoe de baai in elkaar zit en waar de boeien liggen, kan ik niet zien.

Ik zet de Iapd aan en leg hem naast me neer. Alleen daarop kan ik zien waar ik ben. Nu maar hopen dat de kaart op de Ipad klopt.

Ik tuur weer vooruit. Bewegen die lichtjes voor me? Is het een boot?

Ik kijk geconcentreerd. Het is niet te zien.

Shit, dit is niet ontspannen. Mijn heilige regel over het niet in het donker een onbekende haven binnenvaren, is er niet voor niets. Had ik toch die EC 200 moeten betalen?

Ik neem nog wat gas terug. Tergend traag vaar ik de baai in.

Plotseling word ik verblind. Een fel licht schijnt recht in mijn gezicht. Een zoeklicht, lijkt het wel. Een paar seconden blijft het op de boot gericht. Dan dooft het. Het kwam uit de richting van die lichtjes die ik net zag. Het zal wel een boot zijn. Hij heeft mij in ieder geval gezien. Nu ik hem nog.

Mijn ogen moeten weer wennen aan de duisternis. Langzaam vaar ik verder de baai in. Volgens de Ipad ben ik nu vlakbij de opening in het rif. Hier zou een verlichte boei moeten liggen. Ik kijk om me heen. Hij is nergens te bekennen.

Op tien meter afstand materialiseert aan stuurboord opeens de boot die mij net verblindde. Mijn handen klemmen het stuurwiel extra stevig vast.

Het gaat goed. We varen parallel. Hij de baai uit. Ik erin. Vlakbij, aan bakboord, herken ik in de duisternis plotseling de vage vorm van een boei. Dat zal hem zijn: de boei die de opening in het rif markeert.

Mooi. Ik zit dus goed.

Ik neem nog wat gas terug. Langzamer kan ik de Kairos niet laten varen. Voor me zie ik hier en daar wat ankerlantaarns bovenin een mast. Dat is het makkelijke werk. De lokale bootjes – die vormen het gevaar. Die zijn vrijwel nooit verlicht en kunnen overal liggen. Vlak voor me ontwaar ik plotseling een vrij grote boot. Geen enkele verlichting. Ik kan er nog net langs sturen.

Daar nog een paar kleine vissersbootjes. En een zeilbootje.

Ik slalom er langzaam tussendoor.

Ik kijk naar het scherm. Volgens de Ipad zouden hier moorings moeten liggen. Aan de mooring - dat lijkt me de veiligste aanpak. In het donker ankeren lijkt me geen goed idee.

Ik tuur geconcentreerd de duisternis in.

Er liggen een paar chartercatamarans. Allemaal netjes verlicht. Ze lijken voor anker te liggen. Nergens kan ik een mooring ontwaren. Voorzichtig vaar ik tussen de boten door.

Shit! Een klein roeibootje verschijnt vlak voor me uit de diepe duisternis. Het dobbert aan een kleine boei. Ik kan nog net op tijd bijsturen.

Weer kijk ik op de Ipad. Ik ben nu het hele “mooringgebied” langsgevaren. Geen mooring te bekennen. Dat ik nergens tegenaan ben gevaren is meer een kwestie van geluk dan kunde.

Dit is gevaarlijk.

En dus?

Ik zucht. Er zit niets anders op. Ik moet ankeren.

Nog een keer check ik de Ipad. Hier zou het moeten kunnen. Voldoende afstand van de kant. Drie meter diepte. Geen rotsen op de kaart aangegeven.

Weer kijk ik om me heen. Voor zover ik ze kan zien, heb ik genoeg afstand van de andere boten.

Goed, hier moet het dan maar gebeuren.

Ik zet de motor even in zijn achteruit en dan in neutraal. De boot dobbert heel langzaam achteruit. Dan loop ik snel naar de boeg.

Het anker plonst in het water. Rustig laat ik 10 meter ketting uitlopen. Vervolgens zet ik de ketting vast en loop weer naar achter.

Motor in de achteruit stand. Rustig gas geven. Meer. Nog meer.

Hij houdt.

Tevreden trek ik de stophendel uit. De motor valt stil.

Boven me fonkelen de sterren. Aan de wal kan ik een paar gebouwen ontwaren. Om me heen een paar boten. Verder is alles volledig donker.

Morgenochtend zal ik pas weten hoe de wereld er uitziet.